Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3433/GB, 10 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                 

Nummer:         R-19/3433/GB

Betreft:            [klager]                                                                                  datum: 10 mei 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 april 2019 genomen beslissing van de Minister, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de afwijzing hem te plaatsen in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.), ongegrond verklaard.

2.         De feiten en het verloop van de procedure

Op 7 februari 2019 is klager opgeroepen zich op 18 maart 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg voor het ondergaan van een gevangenisstraf van acht maanden. Op 19 februari 2019 heeft klager een verzoek ingediend bij de Minister om de aan hem opgelegde gevangenisstraf in een b.b.i. te ondergaan. Dat verzoek heeft de Minister op 27 februari 2019 afgewezen. Hiertegen is door klager beroep ingesteld, wat door de beroepscommissie op 14 maart 2019 gegrond is verklaard (RSJ 14 maart 2019, R-19/3025/GB). Op 3 april 2019 heeft de Minister opnieuw beslist tot afwijzing van het verzoek tot plaatsing van klager in een b.b.i. Op 3 april 2019 heeft klager hiertegen bezwaar ingesteld, wat op 19 april 2019 door de Minister ongegrond is verklaard. Klager heeft zich op 30 april 2019 gemeld bij de p.i. Middelburg.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De raadsvrouw verwijst naar de eerder ingediende stukken in de procedures met de kenmerken R-19/3025/GB en S-19/1416/SGB. De raadsvrouw benoemt in haar beroepschrift het verloop van de procedure zoals hierboven weergegeven. Klager heeft als kortgestrafte een zelfmelderstatus zodat hij op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd door de Minister. De Minister acht het kennelijk niet noodzakelijk zelf enig onderzoek te verrichten naar de voorwaarden, maar meent dit door te kunnen spelen naar de directeur van de p.i. Middelburg. Uit de beslissing R-19/3025/GB blijkt dat dit onderzoek juist door de Minister dient te geschieden, nu directe plaatsing in een b.b.i. wel mogelijk is.

Nu voor 2014 een zelfmelder zich automatisch mocht melden in een b.b.i. zijn de door de selectiefunctionaris niet nader gemotiveerde voorwaarden niet vereist voor plaatsing in een b.b.i. Primair verzoekt klager het beroep gegrond te verklaren, aangezien er geen nader onderzoek noodzakelijk is om klager in een b.b.i. te plaatsen. Subsidiair voldoet klager aan de gestelde voorwaarden, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de Regeling. Hiervoor verwijst de raadsvrouw naar het beroepschrift van 4 maart 2019.

Met betrekking tot de capaciteitsproblemen in b.b.i.’s stelt klagers raadsvrouw dat de Minister dit zelf heeft gecreëerd, nu deze vijf jaar de tijd heeft gehad het capaciteitstekort op te heffen. Dat geen sprake zou zijn capaciteitsproblemen acht zij zeer onwaarschijnlijk, gelet op de ervaring in haar praktijk in andere dossiers.

Klager meent voldoende uitvoerig en meermalen te hebben toegelicht waarom de plaatsing in een b.b.i. voor hem persoonlijk van groot belang is, met name voor zijn gezin en zijn bedrijf. Dit persoonlijk belang dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Er bestaat geen rechtsregel die de Minister verplicht om alle afwijzingsgronden in het primaire besluit te verwoorden. Klager voldoet op dit moment nog niet aan alle gestelde voorwaarden in artikel 3, eerste lid, van de Regeling. De bestreden beslissing is niet onredelijk of onbillijk. De Minister verwijst naar de beslissing op bezwaar van 19 april 2019 en het verweer op het schorsingsverzoek van 5 april 2019. De Minister verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

4.         De beoordeling

4.1.      Uit de door de Minister overgelegde kamerstukken met kenmerk TK 29 270, 8 november 2011 volgt dat de uitgangspunten van het beleid - in het kader van Modernisering Gevangeniswezen - zijn: de eigen verantwoordelijkheid (gedrag en motivatie) van de gedetineerde, een nieuwe balans tussen detentie en externe vrijheden (resocialisatiedoel), de aansluiting van de detentiefasering op de voorwaardelijke invrijheidstelling en meer rekening houden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.

4.2. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling komen voor plaatsing in een b.b.i. of afdeling gedetineerden in aanmerking: a. die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen; b. die een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden; c. die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, en d. die zijn gepromoveerd. Dit zijn cumulatieve voorwaarden.

4.3. Hoewel de beroepscommissie in haar beslissing RSJ 14 maart 2019,  R-19/3025/GB heeft overwogen dat zelfmelders wel direct geplaatst kunnen worden in een b.b.i., dient de gedetineerde met een zelfmeldersstatus wel aan bovenstaande voorwaarden te voldoen. De beroepscommissie overweegt in deze zaak als volgt.

De voorwaarden

a.         vlucht- en maatschappelijk risico

Klager is als first offender onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 231 dagen, wegens het lekken van vertrouwelijk informatie binnen zijn dienstbetrekking bij de Marechaussee. Klager heeft inmiddels een eigen bedrijf en werkt niet meer bij de Marechaussee. Klager heeft te kennen gegeven opgelucht te zijn dat hij de opgelegde gevangenisstraf eindelijk kan ondergaan. Klager heeft een gezin met kleine kinderen en een goed sociaal netwerk. Niet gebleken is dat ten aanzien van klager sprake is van een vlucht- en maatschappelijk risico.

b.         die een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden

Klager is onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 231 dagen. Dat is minder dan de gestelde maximale achttien maanden.

c.         die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres

Klager woont sinds 2014 in een koopwoning, waar hij met zijn gezin woont. Klager staat dus in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op dit adres. Niet gebleken is dat er een contra-indicatie is ten aanzien van het woonadres van klager om daar zijn verlof te kunnen doorbrengen.

d.         die zijn gepromoveerd

Op grond van artikel 1d, eerste lid, van de Regeling beslist de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. Op grond van het vijfde lid is een tot vrijheidsstraf veroordeelde gedetineerde die niet gedetineerd is op het moment waarop de rechterlijke uitspraak onherroepelijk wordt en ten aanzien van wie geen aanhouding en plaatsing in een penitentiaire inrichting is bevolen, bij aanvang van zijn detentie gepromoveerd.

Uit de toelichting op de wijziging van de Regeling van 29 augustus 2013 (Stcrt.Nr.25079) volgt dat zelfmelders vanaf 1 maart 2014, conform het beleidskader Detentie, Behandeling en Toezicht op maat, in het plusprogramma van een normaal beveiligde inrichting geplaatst worden. Hiermee blijft er een positieve stimulans voor zelfmelders om gevolg te geven aan een oproep zich te melden.

De beroepscommissie is van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat klager is gepromoveerd. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager heeft aangegeven juist opgelucht te zijn dat hij de opgelegde gevangenisstraf kan ondergaan en hij daarmee tegemoetkomt aan de positieve stimulans voor zelfmelders. Daarnaast heeft hij zich op 30 april 2019 gemeld bij de p.i. Middelburg en is zijn detentie daarmee aangevangen. Met betrekking tot de ‘capaciteitsbenutting’ overweegt de beroepscommissie dat in het geheel niet is gebleken van problemen met betrekking tot klagers plaatsing in een b.b.i., zodat dit niet als onderbouwing kan dienen in deze zaak.

4.4. De beroepscommissie is gelet op alle genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat klager voldoet aan alle gestelde voorwaarden, zoals hiervoor vermeld onder a t/m d, voor plaatsing in een b.b.i. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. De Minister zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen. Zij ziet aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de periode tussen de bestreden beslissing (19 april 2019) en de uiterste datum waarop de Minister een nieuwe beslissing dient te nemen. De hoogte hiervan stelt zij vast op € 75,=.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 10 mei 2019.

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven