Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1551/GA, 13 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1551/GA

betreft: [klager]                       datum: 13 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.M. van Dam, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 13 augustus 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens het bezit van een telefoon (AR 2018/365).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Voor het bezit van een GSM schrijft de Sanctiekaart 2016 Landelijk (sanctiekaart) een straf van maximaal tien dagen eigen cel voor. De onderhavige straf overstijgt dit aanzienlijk: niet alleen qua duur (veertien dagen), maar ook qua ingrijpendheid van de gekozen modaliteit (strafcel). De directeur motiveert deze afwijking met ‘voorgezet crimineel handelen’, namelijk het veelvuldig bellen en sms ontvangen. Uit de nadere motivering van de directeur blijkt het voortgezet crimineel handelen niet te bestaan uit de hoeveelheid handelingen die zijn verricht met de telefoon, maar het traject voorafgaand aan het bezit en gebruiken van de telefoon, namelijk: de illegale invoer, het illegale verstoppen en daarna pas het illegale gebruik. Klager stelt daarom dat de initiële motivering kennelijk onvoldoende werd geacht, nu aan het voortgezet crimineel handelen ineens een hele andere invulling wordt gegeven. Voorts stelt klager dat de aanvullende motivering ook niet voldoet aan de eisen om af te wijken van de sanctiekaart. Kennelijk gaat de directeur ervan uit dat de bezitsverkrijging niet is verdisconteerd in de strafmaat. Volgens de directeur zijn het invoeren en verstoppen handelingen die tot afwijking van de sanctiekaart kunnen leiden. Deze uitleg is onbegrijpelijk. Dit zou immers betekenen dat in elk geval dat een mobiele telefoon wordt aangetroffen, kan worden afgeweken van de sanctiekaart. Ook die telefoons zijn (telkens) illegaal ingevoerd en verstopt. Dat zou de sanctiekaart (in ieder geval voor wat betreft het bezit van de telefoon) een lege huls maken. Daarom is de beslissing van de directeur onvoldoende gemotiveerd, zodat de strafoplegging niet als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Klager wenst gehoord te worden. De directeur persisteert in beroep bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3.         De beoordeling

Namens klager wordt verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
In de sanctiekaart staat dat het voorhanden hebben van een GSM wordt bestraft met “maximaal 10 dagen eigen cel”. Van dit uitgangspunt voor bestraffing kan volgens vaste jurisprudentie in voorkomende gevallen schriftelijk gemotiveerd door de directeur worden afgeweken.
In de bestreden beslissing is de directeur van het uitgangspunt in de sanctiekaart afgeweken in duur en modaliteit. Klager is bestraft met 14 dagen opsluiting in een strafcel. In de schriftelijke beslissing heeft de directeur als motivering voor deze hogere straf opgenomen: “(…) blijkt dat u veelvuldig gebeld heeft en sms heeft ontvangen. Ik beschouw dit als voortgezet crimineel handelen en wijk daarom af van de landelijke sanctiekaart.” Waaruit dat voortgezet crimineel handelen feitelijk heeft bestaan, blijkt niet uit de schriftelijke beslissing. In diens verweerschrift van 25 juli 2018 heeft de directeur geschreven dat sprake is van voortgezet crimineel handelen “(…) aangezien er sprake is van meerdere strafwaardige feiten met betrekking tot illegaal handelen. Onomstotelijk kan immers worden gesteld dat voorafgaand aan het voorhanden hebben van de mobiele telefoon in de cel een aaneenschakeling van illegale handelingen moet hebben plaatsgevonden. Betrokkene heeft de mobiele telefoon eerst illegaal moeten (laten) invoeren of anderszins illegaal moeten verwerven, deze vervolgens illegaal in zijn cel moeten verstoppen en de telefoon vervolgens illegaal gebruikt of door anderen laten gebruiken waardoor hij de directeur opzettelijk de mogelijkheid heeft ontnomen toezicht te houden op het telefoonverkeer.” De beroepscommissie stelt voorop dat in de als uitgangspunt in de sanctiekaart genoemde straf het verwerven, voorhanden hebben en verstoppen van een mobiele telefoon is verdisconteerd. De telefoon wordt immers genoemd onder het kopje “contrabande” en voornoemde handelingen hangen samen met het karakter van contrabande: smokkelwaar. Uit de toelichting van de directeur blijkt niet dat sprake is geweest van voortgezet crimineel gedrag anders dan dat de mobiele telefoon daadwerkelijk is gebruikt. Dat enkele gegeven rechtvaardigt niet de door de directeur in modaliteit én duur voorgestane afwijking van de sanctiekaart. De directeur heeft daardoor niet afdoende gemotiveerd waarom hij van de sanctiekaart is afgeweken. Het beroep zal gegrond worden verklaard en een tegemoetkoming zal worden toegekend, ervan uitgaande dat een straf van 10 dagen in eigen cel of verblijfsruimte gerechtvaardigd zou zijn geweest. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op € 65,= (4 dagen x € 10 voor de onterechte plaatsing in een strafcel en 10 dagen x € 2,50 voor de onterechte plaatsing in een strafcel in plaats van eigen cel of verblijfsruimte).

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 65,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 13 mei 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven