nummer: R-18/959/GA
betreft: [klager] datum: 10 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.C. van Paridon, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een mondelinge uitspraak van 19 april 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij Detentiecentrum Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2019, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad is gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij Detentiecentrum Rotterdam. Klagers raadsman, mr. S.C. van Paridon is niet ter zitting verschenen. Klager van wie geen woon- of verblijfplaats bekend is, is evenmin ter zitting verschenen. Als toehoorder was aanwezig [...], werkzaam bij de Raad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameraobservatie, voor de duur van vijf dagen, vanwege suïcidale uitlatingen (DC 2018/000079). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit de mededeling van de mondelinge uitspraak van de beklagrechter blijkt niet op welke gronden het beklag ongegrond is verklaard, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Voorts voert klager aan dat hij nimmer een schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing heeft ontvangen. Bovendien bestond er geen noodzaak voor oplegging van de maatregel. Klager heeft zich altijd netjes en rustig gedragen. Het enkele feit dat hij wat emotioneler was in verband met het bericht dat hij zou worden uitgezet, is onvoldoende voor plaatsing in afzondering nu geen sprake was van een gevaarlijke - of ordeverstorende situatie. Klager verzoekt om een tegemoetkoming en hij verzoekt de directeur te veroordelen in de proceskosten. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit de schriftelijke mededeling blijkt dat deze tijdig aan klager is uitgereikt. De directeur acht voldoende aannemelijk gemaakt dat klager suïcidale uitspraken heeft gedaan. In een dergelijk geval kan de directeur niet anders dan beslissen tot plaatsing in afzondering.
3. De beoordeling
Anders dan klager stelt, volgt uit de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing dat deze aan klager is uitgereikt.
Gelet op de zich in het dossier bevindende informatie van de medische dienst, alsmede de informatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager zich verschillende keren suïcidaal heeft uitgelaten. Gelet daarop en op het advies van de gedragsdeskundige kon de directeur ter bescherming van klager in redelijkheid beslissen tot oplegging van de ordemaatregel van plaatsing in afzondering met cameraobservatie.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de mondelinge uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 april 2019
secretaris voorzitter