Nummer: R-19/2754/GB
Betreft: [klager] datum: 17 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, (de voorzitter begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498). en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van het onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 14 maart 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.
3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager is het niet eens met de beslissing tot afwijzing van de plaatsing in een z.b.b.i., omdat er een negatief advies van de politie is over zijn verlofadres. Hij stelt al eerder op het betreffende adres op verlof geweest te zijn en ook zijn tweede verlofaanvraag voor dit adres is goedgekeurd. Klager zal ook na zijn einddatum van 10 mei 2019 op dat adres verblijven. Hij verzoekt herziening van de beslissing.
3.2. De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager heeft antecenten op het gebied van het bezit van vuurwapens, stalking en bedreiging. Op het opgegeven verlofadres is een registratie bekend van het ‘niet houden aan justitiële voorwaarden’. Daarnaast wonen er kinderen op dit verlofadres. De politie acht het onwenselijk dat klager zijn verlof doorbrengt op het opgegeven verlofadres en heeft derhalve negatief geadviseerd. Dat klager eerder verlof heeft doorgebracht op dit adres betreft een beslissing van de directeur, waarvoor de politie geen advies heeft gegeven. Nu klager niet beschikt over een aanvaardbaar verlofadres is de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk.
4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. De gang van zaken, zoals uit het dossier naar voren komt, lijkt niet consequent, nu eerder een verlof goed is verlopen en voorafgaand aan de ontvangst van het advies van de politie in beginsel positief was beslist op het vervolgverzoek. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat klager rond 10 mei 2019 op het besproken adres zal kunnen gaan wonen.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan evenwel, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie overweegt hiertoe dat de politie negatief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verlofadres. Klager voldoet derhalve niet aan de eisen voor plaatsing in een z.b.b.i. omdat klager niet beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 17 april 2019.
secretaris voorzitter