nummer: R-18/2084/GA
betreft: [klager] datum: 17 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van de Wijngaart, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 juli 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft de insluiting van klager tijdens het arbeidsblok (Eh 2018/000223). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de huisregels staat dat insluiting tijdens het arbeidsblok alleen tijdens de eerste vier maanden dient te gebeuren. Klager heeft deze vier maanden reeds ondergaan. Klager wenst het onderzoek omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid af te wachten en af te zien van de insluiting. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het klaagschrift met kenmerk Eh 2018/000223 heeft betrekking op de insluiting tijdens het arbeidsblok vanaf 1 mei 2018. Klager meent dat hij geheel arbeidsongeschikt is terwijl de medische dienst hem op 17 november 2017 deels arbeidsongeschikt heeft verklaard. De bijlage waarnaar klager verwijst in zijn beroepschrift is op 4 juli 2018 naar hem verzonden. Daarom wordt verzocht deze bijlage buiten beschouwing te laten in beroep. Voorts is klager op 1 mei 2018 passende arbeid aangeboden, maar klager gaf aan dat hij de werkzaamheden niet kon verrichten. De medische dienst heeft hem toen niet ziek bevonden en gaf te kennen dat er geen beperkingen waren voor het dragen van de werkschoenen. Omdat klager passende arbeid weigerde, is hij op grond van de huisregels weer ingesloten op eigen cel. Er was sprake van werkweigering waarvoor op grond van de landelijke sanctiekaart een disciplinaire straf kan worden opgelegd. Klager dient deel te nemen aan de verplichte arbeid conform artikel 47 van de Pbw.
3. De beoordeling
Klager is door de medische dienst gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard. Daarbij is aangegeven dat er geen beperkingen zijn voor het dragen van werkschoenen en dat klager op de afdeling “coating” kan werken. Klager heeft desalniettemin passende arbeid geweigerd. In dat geval geldt het uitgangspunt van artikel 21 van de Pbw: “In een regime van beperkte gemeenschap worden gedetineerden in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op.” Derhalve is de beslissing van de directeur om klager tijdens het arbeidsblok in te sluiten niet onredelijk of onbillijk. Gelet hierop zal het beroep ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 17 mei 2019.
secretaris voorzitter