nummer: R-18/1337/GA
betreft: [klager] datum: 10 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen de mondelinge uitspraak van 9 juli 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Heerhugowaard, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2019, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. de Pree. De directeur van de p.i. Heerhugowaard heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Naar aanleiding van de zitting is een verslag van het verhandelde ter zitting opgemaakt en heeft de beroepscommissie de directeur verzocht hierop te reageren. Op 29 maart 2019 is een reactie van de directeur ontvangen. Een afschrift hiervan is aan klager verzonden. Namens klager is hier op 16 april 2019 op gereageerd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager na het bezoek van zijn raadsman werd gevisiteerd (ZB-2018-218).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Primair is het standpunt dat in het onderhavige geval geen kenbare belangenafweging is gemaakt en subsidiair is het standpunt dat als die belangenafweging al is gemaakt, niet duidelijk is geworden waarom die in het nadeel van klager is uitgevallen. Het enkel verwijzen naar het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting is daartoe onvoldoende, zeker nu het gaat om advocatenbezoek. Tot slot wordt met stelligheid betwist dat sprake was van een steekproef zoals wordt gesuggereerd in het verweerschrift van de directeur in de beklagprocedure. Na afloop van het bezoek is geen gebruik gemaakt van de randomiser.
In reactie op de reactie van de directeur van 29 maart 2019 voert klager aan dat de directeur ineens stelt dat toch geen gebruik is gemaakt van de randomiser nu het gaat om
geprivilegieerd bezoek, dat in de spreekkamer en zonder toezicht plaatsvindt. Het lijkt er volgens klager op dat de directeur maar wat zegt. De betrouwbaarheid van zijn reactie is dan ook twijfelachtig. Verder is de stelling van de directeur dat er in de inrichting voorvallen zijn geweest met de invoer van contrabande door advocaten volledig vrijblijvend en wordt dit niet onderbouwd.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Er wordt zeker wel een belangenafweging gemaakt bij het visiteren na geprivilegieerd bezoek. In de p.i. Heerhugowaard speelt mee dat er voorvallen zijn geweest met de invoer van contrabande door advocaten. Het is daarom belangrijk om op verschillende momenten onverwachts controles uit te voeren. De directeur begrijpt dat dit niet prettig is, maar het is nodig voor de handhaving van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Wanneer een gesprek in de spreekkamer wordt gevoerd, is er geen toezicht en kan het voorkomen dat er extra wordt gecontroleerd. Dit in tegenstelling tot de bezoekruimte waar wel toezicht is en met gebruikmaking van de randomiser wordt gecontroleerd.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in RSJ 25 juli 2008, 08/731/GA geeft de wet, noch de memorie van toelichting, aan dat een uitzondering gemaakt moet worden met betrekking tot de visitatie na het bezoek van geprivilegieerde personen. Van belang is daarbij dat dit visiteren plaats dient te vinden in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.
In beroep heeft de directeur voldoende aannemelijk kunnen maken dat ter voorkoming van de invoer van (kortweg) contrabande door advocaten het voor de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk is om op verschillende momenten onverwachts controles uit te voeren. Niet vereist is dat bij de selectie van gedetineerden voor visitatie gebruik dient te worden gemaakt van een zogenaamde randomiser. Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat de beslissing van de directeur om klager op 14 maart 2018 te laten visiteren na afloop van een bezoek van zijn advocaat, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door klager niet is gesteld noch uit de stukken en/of de behandeling ter zitting is gebleken dat het concrete aantal visitaties in klagers geval gemiddeld genomen onaanvaardbaar moet worden geacht.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 mei 2019
secretaris voorzitter