Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3647/GB, 14 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3647/GB

Betreft:            [klager]            datum: 14 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Hendrickx, namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 2 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 15 mei 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 15 april 2019 is klager opgeroepen zich op 15 mei 2019 te melden in de p.i. Arnhem voor het ondergaan van veertien dagen gevangenisstraf. Op 1 mei 2019 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 2 mei 2019 ongegrond is verklaard.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager stelt zich op het standpunt dat de verschrijving in de ‘akte van uitreiking’ van dusdanig gewicht is dat de politierechter de strafzaak tegen hem niet had mogen behandelen. Nu klager bij verstek is veroordeeld, is de beroepstermijn niet aangevangen en is het ingestelde hoger beroep niet tardief. De beslissing van de Minister is onredelijk en onbillijk. Klager verzoekt om gegrondverklaring van het beroep. Daarnaast verzoekt klager een schadevergoeding toe te kennen voor de immateriële schade die klager heeft geleden en nog zal lijden.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Zoals blijkt uit de aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM) over het uitstelbeleid kan een verzoek om uitstel om verschillende redenen worden toegekend. Voorop staat echter de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend. Uit de inlichtingen van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) blijkt dat het hoger beroep tardief is.

4.         De beoordeling

4.1.      Artikel 557, eerste lid en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) luidt als volgt:

“1. Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.

2. Is een mededeling als bedoeld in artikel 366 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest geschieden na de betekening van die mededeling. Bij vonnissen of arresten bij verstek gewezen, waarbij zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, kan de tenuitvoerlegging geschieden na de uitspraak. Door hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.”

Artikel 557, derde lid, aanhef en onder 2, WvSv luidt:

“De laatste volzin van het tweede lid geldt niet indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank anders bepaalt.”

4.2. Uit de inlichtingen van de Minister, waaronder het e-mailbericht van de officier van justitie van 1 mei 2019, volgt dat het door klager ingestelde hoger beroep niet tijdig is ingediend. Uit de stukken volgt dat het vonnis op 10 april 2019 onherroepelijk is geworden en namens klager op 24 april 2019 hoger beroep is ingediend. Gelet hierop is voldoende komen vast te staan dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 557, derde lid, aanhef en onder 2, WvSv. De Minister heeft klager daarom in redelijkheid kunnen oproepen zich te melden voor het ondergaan van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep is ongegrond en klager dient zich op 15 mei 2019 te melden bij de p.i. Arnhem.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van  J.A. van der Veen, secretaris, op 14 mei 2019.

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven