nummer: C 99/177/TP en C 99/267/TP
betreft: [klager] datum: 4 mei 2000
U I T S P R A A K
van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep, ingediend doormr. J.W. Stegeman, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een tweetal beslissingen van:
De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.
B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :
1. De bestreden beslissingen
1.1. De Minister heeft op grond van artikel 76 van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 26juli 1999 verlengd tot 24 oktober 1999 (C 99/177/TP).
1.2. De Minister heeft op grond van artikel 76 PBW de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een tbs-inrichting met ingang van 24 oktober 1999 verlengd tot 22 januari 2000(C 99/267/TP).
2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken:
- de beroepschriften van klager d.d. 6 juli 1999 en 22 oktober 1999;
- de brieven van de Minister d.d. 28 juni 1999 en d.d. 8 oktober 1999;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 1 november 1999 en 12 januari 2000 van de Minister met onder meer als bijlagen de medische verklaringen d.d. 24 augustus 1999 en 26 november 1999.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 februari 2000 is klager, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord.
Namens de Minister is gehoord de heer [...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.
3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij brief van 12 maart 1999 heeft de Minister klager medegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf vanaf 29 oktober 1998 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegdetbs en dat hij sinds laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
De datum van vervroegde invrijheidstelling (VI-datum) van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 22 juli 1999.
Bij brieven van respectievelijk 28 juni 1999 en 8 oktober 1999 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 26 juli 1999,respectievelijk 24 oktober 1999 met drie maanden is verlengd tot 24 oktober 1999, respectievelijk 22 januari 2000. Klager is terzake niet gehoord.
Klager verblijft in de gevangenis te Zutphen.
Hij is van 29 april 1999 tot 7 juli 1999 ter selectie opgenomen geweest in het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) te Utrecht. De tbs-kliniek te Venray is verzocht klager op te nemen.
4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Hij is het niet eens met de beslissingen tot verlenging van de termijnen die hij in de gevangenis zal doorbrengen. Klager begrijpt dat op de VI-datum, 22 juli 1999, de echte passantentermijn eerst is ingegaan en dat juist in deonderhavige periode de zogenaamde Fokkensregeling niet meer van toepassing is en wettelijk geen beroepsmogelijkheid bestaat.
Klager ondervindt grote problemen van het lange wachten op behandeling. Verwezen wordt naar de discussie die is gevoerd over de plaats van behandeling. Zowel het Pieter Baan Centrum als het MI vindt klager geschikt voor behandelingin de Forensisch Psychiatrische Kliniek (fpk) te Assen. Op 25 augustus 1999 heeft een intakegesprek met deze kliniek plaats gehad met als resultaat dat zij bereid was klager binnen een maand op te nemen, zij het onder voorwaarde datklager voor het geval het zou mislopen terug kon keren naar een penitentiaire inrichting. Hiermee stemde de Minister niet in. Hoewel klager enkele maanden geleden is aangeboden aan de tbs-kliniek te Venray, heeft hij van dezekliniek nog steeds niets vernomen. Ook het toegezegde contact van de medewerkster van ITZ met deze kliniek over klagers opname heeft nog geen reactie opgeleverd. Klager had al vier maanden in behandeling kunnen zijn.
4.2. Het standpunt van de Minister
Wettelijk staat er voor klager thans gedurende een half jaar na het ingaan van de tbs geen beroepsmogelijkheid open. Beslissingen als de hier bestredene worden genomen teneinde beroepsmogelijkheden in stand te houden.
Zowel de onder 1.1. als onder 1.2. genoemde beslissing is klager tijdig medegedeeld, zodat beide beroepen formeel ongegrond zijn. Klager is omtrent geen van beide beslissingen gehoord. Daartoe bestaat geen wettelijke plicht. Deberoepscommissie heeft in andere beroepzaken de desbetreffende artikelen van de BVT van overeenkomstige toepassing verklaard. Er zijn echter geen voorzieningen getroffen om aan de naar het oordeel van de beroepscommissie bestaandehoorplicht te voldoen. Evenmin zal dat organisatorisch op korte termijn tot de mogelijkheden behoren. Het niet horen van klager kan niet tot vernietiging op formele grond leiden.
Materieel zullen de beroepen ook ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij staat sedert 29 oktober 1998 als 'Fokkens-passant' op een wachtlijst voor plaatsingin een tbs-inrichting op grond van de Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en tbs, welke Regeling een spoediger selectie voor en plaatsing in een tbs-inrichting bewerkstelligt dan het geval zou zijn wanneer de proceduresvoor selectie en plaatsing pas gestart zouden worden na het verstrijken van de VI-datum en aansluitende aanvang van de tbs. Aanvankelijk zou klager worden opgenomen in de fpk Assen. De kliniek weigerde zijn opname bij gebreke van degarantie dat hij eventueel naar de gevangenis 'Norgerhaven' zou kunnen terugkeren. Binnenkort wordt gestart met de instroom van één afdeling in de kliniek te Venray. De verwachting is dat klager in maart 2000 aldaar zal wordenopgenomen. Thans verblijft klager op een kleinschalige, reguliere afdeling van de gevangenis. Ingeval van signalen vanuit de inrichting van een dusdanige verslechtering van klager psychische conditie dat sprake is vandetentieongeschiktheid zou actie voor plaatsing met voorrang zijn ondernomen, maar dat is vooralsnog niet het geval. Ook de medische verklaringen van 24 augustus 1999 en van 26 november 1999 van de Forensisch Psychiatrische Dienst(fpd) te Zutphen duiden niet op psychiatrische bezwaren of contra-indicaties voor een langer verblijf in een penitentiaire inrichting (p.i.). Klager dient derhalve niet met voorrang te worden geplaatst in een tbs-inrichting.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht en de daarop gebaseerde Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en tbs kan een gedetineerde die is veroordeeld tot een gevangenisstraf en aan wie tbs is opgelegdin aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs door plaatsing in een tbs-inrichting.
5.2. In artikel 76, eerste lid, van de PBW is bepaald dat een dergelijke plaatsing geschiedt voordat zes maanden in een p.i. zijn doorgebracht sedert de beslissing hem in aanmerking te laten komen voor vervroegdetenuitvoerlegging van de tbs.
Volgens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan de Minister, rekening houdende met de in artikel 11 BVT genoemde eisen, de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting met telkens drie maanden verlengen als plaatsingbinnen de termijn van zes maanden naar het oordeel van de Minister niet mogelijk is.
5.3. De Minister heeft in het onderhavige geval beslist tot verlenging van de wachttermijn voor plaatsing van klager in een tbs-inrichting met ingang van 26 juli 1999, respectievelijk 24 oktober 1999 op grond van artikel 76 PBW,terwijl op 22 juli 1999 klagers VI-datum lag en aansluitend zijn tbs is aangevangen. Vanaf laatstgenoemde datum ligt geen gevangenisstraf meer ten grondslag aan het verblijf van klager in een p.i. in afwachting van plaatsing in eentbs-inrichting. Klager moet derhalve sinds 22 juli 1999 worden aangemerkt als een tbs-passant in de zin van artikel 12 BVT. Dit brengt mee dat hij binnen zes maanden na 22 juli 1999 geplaatst moet worden in een tbs-inrichting endat, indien plaatsing binnen die termijn niet mogelijk is, de termijn vanaf dat moment met drie maanden kan worden verlengd op grond van artikel 12 BVT.
De bepalingen van artikel 76 PBW en artikel 12 BVT in onderlinge samenhang en verband bezien is de beroepscommissie van oordeel dat geen verlenging van de wachttermijn op grond van artikel 76 PBW meer kon plaatsvinden met ingang vanrespectievelijk 26 juli 1999 en 24 oktober 1999, zodat de onder 1.1. en 1.2 genoemde beslissingen dienen te worden vernietigd. Van een verlenging van de passantentermijn als bedoeld in artikel 12 BVT kon ten tijde van diebeslissingen nog geen sprake zijn, nu toen nog geen zes maanden sedert de aanvang van de tbs van klager waren verstreken.
Wel is de beroepscommissie van oordeel dat het in gevallen als het onderhavige van wezenlijk belang is, dat de Minister -in ieder geval driemaandelijks of zoveel eerder als noodzakelijk- door zowel het Psycho Medisch Overleg van depenitentiaire inrichting van verblijf als een externe forensisch psychiater op de hoogte wordt gehouden van de psychische conditie van een tbs-passant, zolang de passantentermijn nog niet ingevolge het tweede lid van artikel 12 BVTis verlengd.
5.4. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor het deswege toekennen van een tegemoetkoming aan klager, omdat de onjuiste toepassing van de wet door de Minister voor klager geen onzekerheid met zich mee heeft gebracht offeitelijk relevante rechtsgevolgen heeft die niet meer ongedaan zijn te maken.
5.5. De beroepscommissie komt, gelet op het hiervoor overwogene, niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de onder 1.1. en 1.2. genoemde beslissingen.
Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.
6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond op formele gronden en vernietigt de onder 1.1. en 1.2. genoemde bestreden beslissingen.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. L.A.J.M. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 4mei 2000.
secretaris voorzitter
Nummer: C 99/177/TP en C 99/267/TP
Betreft: [...], verder te noemen klager.
Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van1 februari 2000, gehouden in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug.
Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter:mr. S.L. Donker,
leden: prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.
Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsman.
Namens de Minister van Justitie is de heer [...] gehoord.
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Klager begrijpt dat op de VI-datum, 22 juli 1999, de echte passantentermijn eerst is ingegaan en dat juist in de onderhavige periode de zogenaamde Fokkensregeling niet meer van toepassing is en wettelijk geen beroepsmogelijkheidbestaat.
Klager ondervindt grote problemen van het lange wachten op behandeling. Verwezen wordt naar de discussie die is gevoerd over de plaats van behandeling. Zowel het Pieter Baan Centrum als het MI vindt klager geschikt voor behandelingin de fpk te Assen. Op 25 augustus 1999 heeft een intakegesprek met deze kliniek plaats gehad met als resultaat dat zij bereid was klager binnen een maand op te nemen, zij het onder voorwaarde dat klager voor het geval het zoumislopen terug kon keren naar een penitentiaire inrichting. Hiermee stemde de Minister niet in. Hoewel klager enkele maanden geleden is aangeboden aan de tbs-kliniek te Venray, heeft hij van deze kliniek nog steeds niets vernomen.Ook het toegezegde contact van de medewerkster van ITZ met deze kliniek over klagers opname heeft nog geen reactie opgeleverd. Klager had al vier maanden in behandeling kunnen zijn.
Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Het probleem dat wettelijk voor klager thans gedurende een half jaar na het ingaan van de tbs geen beroepsmogelijkheid meer openstaat wordt onderkend. Beslissingen als de hier bestredene worden genomen teneinde beroepsmogelijkhedenin stand te houden. Een andere oplossing wordt nog daarvoor bedacht. Vermoedelijk zal na het verstrijken van de Fokkenstermijn de Minister ongeveer drie maanden na de VI-datum en de aanvang van de tbs een beslissing gaan nemen,waartegen beroep kan worden ingesteld.
Binnenkort wordt gestart met de instroom van één afdeling in de kliniek te Venray, gevolgd door steeds kleine groepjes. De verwachting bij ITZ is dat klager in maart 2000 zal worden opgenomen.
secretaris voorzitter