Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2044/GV, 13 mei 2019, beroep
Ondertekeningsdatum:13-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2044/GV

betreft: [klager]                                                                                  datum: 13 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Penners, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 25 oktober 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager merkt ten eerste op dat zijn echtgenote wel degelijk in het ziekenhuis heeft verbleven, aangezien sprake was van (mogelijk) een herseninfarct. Of de medische klacht wordt gediagnosticeerd als herseninfarct, is bovendien van ondergeschikt belang. Wel van belang is dat klagers echtgenote acute medische zorg nodig had, waardoor zij in het ziekenhuis diende te verblijven. Voor zover zij inmiddels uit het ziekenhuis ontslagen mocht zijn, is zij wel aangewezen op hulp en begeleiding, aangezien zij nog dient te herstellen van haar klachten. Daarbij heeft hun jongste zoon door opvoedproblematiek begeleiding nodig bij zijn functioneren, Dit blijkt ook uit de brief van de huisarts. Het oudste kind is ten gevolge van school ook niet in staat de zorg en begeleiding te leveren. Klager wil de strafonderbreking onder andere aanwenden om de school van zijn zoon te bezoeken en de situatie daar uit te leggen, en om de zorginstantie van zijn zoon te kunnen contacteren voor de noodzakelijke hulp voor zijn zoon. Gezien het vorenstaande is sprake van zodanig bijzondere omstandigheden in de bijzondere sfeer dat het verzoek tot strafonderbreking ex artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) dient te worden toegewezen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Het verzoek is afgewezen omdat uit de medische gegeven is gebleken dat de vrouw van klager inmiddels het ziekenhuis weer had verlaten en zij in staat wordt geacht om voor de kinderen van 12 en 18 jaar te zorgen. Daarbij is het verzoek afgewezen, omdat klager verblijft in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.), waar hij elke vier weken verlof geniet. De directeur kan een regimair verlof bij een bijzondere reden verplaatsen. Hoewel de wens van klager in de zorg voor zijn kinderen bij te kunnen dragen zeer begrijpelijk is, dient voor een strafonderbreking aangetoond te worden dat zijn aanwezigheid voor langere duur noodzakelijk is. Daarvan is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de zorg niet door anderen uit het sociale netwerk van klager en zijn partner kan worden verleend. Gelet op het voorgaande is de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking niet vast komen te staan. Bovendien kan eventueel met een andere vorm van verlof voor klager een mogelijkheid gecreëerd worden om zijn partner tijdelijk te ondersteunen en de eventuele extra zorg via anderen te regelen. Voor zover klager verzoekt thans alsnog strafonderbreking te verlenen, dient opgemerkt te worden dat recente informatie over de noodzaak daartoe ontbreekt.

Op klagers verzoek tot strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek.

De medisch adviseur heeft negatief geadviseerd, omdat uit de informatie blijkt dat klagers partner inmiddels niet meer in het ziekenhuis verblijft, waardoor er geen indicatie meer is voor strafonderbreking voor de zorg van de kinderen.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat na een WETS-procedure een gevangenisstraf van vier jaren wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 maart 2020.

Klager heeft - zo blijkt uit zijn motivatiebrief - verzocht om strafonderbreking, omdat zijn echtgenote met spoed is opgenomen in het ziekenhuis en hij daarom zorg dient te dragen voor hun twee kinderen. Uit het selectieadvies van 25 oktober 2018 volgt dat zijn vrouw inmiddels weer thuis is, maar er geen ondersteuning is binnen het eigen netwerk. Klager wenst daarom tijdens de strafonderbreking in gesprek te gaan met de school om de situatie uit te leggen en een aantal zaken te regelen.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dan niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 36 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking onder meer kan worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner.

Hoewel de wens van klager bij zijn echtgenote en hun kinderen te zijn gezien de medische omstandigheden van zijn echtgenote begrijpelijk is, is de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking onvoldoende gebleken. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat de noodzakelijke zorg en ondersteuning niet geboden kunnen worden door zijn echtgenote en/of anderen uit hun sociale netwerk. Hiertoe heeft de beroepscommissie het advies van de medisch adviseur mede in aanmerking genomen. Daarbij geniet klager regimaire verloven en kan daarom eventueel worden volstaan met een andere vorm van verlof, temeer nu hij slechts een strafonderbreking van twee tot drie dagen heeft gevraagd. 

Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 13 mei 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven