Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1350/GA, 7 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-18/1350/GA

betreft: [klager]                                                           datum: 7 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Janse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 9 juli 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. E. Janse om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de terugplaatsing van klager naar het basisregime (AR 2018/287).                     

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 7 mei werd in klagers cel een mobiele telefoon aangetroffen. Klager is teruggeplaatst naar het basisprogramma op grond van twee feiten, te weten het aantreffen van de mobiele telefoon op 7 mei 2018 en de betrokkenheid bij een vechtpartij in februari 2018. Klager stelt dat de directeur niet nogmaals, na een aantal maanden van goed gedrag, een oud feit (de betrokkenheid bij een vechtpartij) ten grondslag mag leggen aan de degradatiebeslissing. Klager is voor dit oude feit gesanctioneerd en heeft in de maanden erna enkel goed gedrag vertoond. De vechtpartij is zodanig lang geleden, dat deze niet meer mag worden meegewogen in de beslissing. Het enkele feit, te weten de mobiele telefoon, kan en mag niet leiden tot een degradatie. Klager verwijst hiervoor naar de vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat één enkel feit niet kan leiden tot een degradatie. Immers is er geen sprake van structureel negatief gedrag. De beslissing van de directeur is om bovengenoemde redenen onbillijk en disproportioneel.

De directeur persisteert in beroep bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3.         De beoordeling

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur voorafgaand aan de beslissing tot degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.

In het onderhavige geval heeft de directeur aan de beslissing tot degradatie ten grondslag gelegd: het aantreffen van een telefoon met oplader op klagers cel en het geven van meerdere klappen aan een medegedetineerde. De degradatiebeslissing bevat evenwel geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging waarbij het rode gedrag van klager is afgezet tegen het groene gedrag van klager. Het enkel verwijzen naar de relevante onderdelen van het D&R-plan – dat de directeur niet heeft overgelegd – voor een beschrijving van de gedragingen van klagers rode en groene gedrag is daartoe niet voldoende. Daar komt bij dat tussen het eerstgenoemde incident (de mishandeling) en het tweede (de telefoon) een periode van bijna tweeënhalve maand is gelegen en een motivering ontbreekt waarom de mishandeling na een dergelijke periode meeweegt bij de beslissing tot degradatie. Daarom is de beslissing tot degradatie onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van klager zal daarom gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal aan klager een financiële tegemoetkoming toekennen ter hoogte van € 30,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 7 mei 2019

secretaris        

voorzitter

 

 

Naar boven