Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2884/GB, 13 mei 2019 , beroep
Uitspraakdatum:13-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/2884/GB

Betreft:            [klager]                                                                                  datum: 13 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 13 februari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 13 september 2016 gedetineerd. Hij verblijft in gevangenis van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De politie heeft negatief geadviseerd aangezien klager kennelijk volgens politiesystemen een gevarenclassificatie heeft waaruit blijkt dat hij vuurwapengevaarlijk zou zijn, hetgeen zich niet zou verhouden met het tevens op het opgegeven verlofadres verblijven van een minderjarig kind. Klager is niet bekend met de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot voornoemde classificatie en ziet niet in waarom een dergelijke registratie met een onduidelijke oorsprong zou moeten worden meegewogen bij een beslissing omtrent vrijheden. Daarbij meldt het selectieadvies dat geen sprake is van een delictpatroon betreffende vuurwapenbezit. Specifieke bezwaren met betrekking tot het opgegeven adres noemt de politie niet. Het advies lijkt meer een standpunt te bevatten omtrent de wenselijkheid van verlofverlening. Hierover dient de politie niet te adviseren.

Het Openbaar Ministerie stelt te twijfelen vanwege de ervaring dat klager afspraken niet nakomt en de omstandigheid dat hij veel zou voorkomen in strafrechtelijke onderzoeken. Het is niet duidelijk of wordt gedoeld op het nakomen van afspraken voor klager zelf, of meer in algemene zin door gedetineerden. Evenmin wordt feitelijk gemaakt waarom het gestelde voorkomen van klager in (lopende?) strafrechtelijke onderzoeken een beletsel voor plaatsing in een b.b.i. zou opleveren.

Ook de directeur heeft negatief geadviseerd vanwege voornoemde adviezen en een aantal opgelegde disciplinaire straffen. Hierin wordt echter een strafoplegging van juli 2018 meegewogen. Klager ziet niet in waarom een strafoplegging van meer dan een half jaar voor de bestreden beslissing moet worden meegewogen. Bovendien is hij reeds in augustus 2017 gepromoveerd naar het plusprogramma. In de visie van klager is onvoldoende gemotiveerd dat hij een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt en dat het verlofadres onaanvaardbaar moet worden geacht.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het selectieadvies van de directeur volgt allereerst dat klager tijdens de huidige detentie nog geen onbegeleide vrijheden heeft genoten. Over deze detentie wordt verder opgemerkt dat hij zich in januari 2018 en juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het bezit van contrabande en in december 2018 is aan hem een disciplinaire straf opgelegd wegens het niet opvolgen van aanwijzingen van het personeel. Het Openbaar Ministerie heeft twijfels geuit met betrekking tot het nakomen van afspraken van klager en heeft daarbij verwezen naar de bij klager aangetroffen contrabanden en daarbij opgemerkt dat klager nog steeds veel voorkomt in strafrechtelijke onderzoeken. Het vermoeden bestaat dat klager zijn criminele activiteiten vanuit de inrichting voortzet en de contacten tijdens een verlof zou kunnen verstevigen.

De reclassering heeft in haar advies overwogen dat het leefgebied ‘familie’ deels een risicofactor ten aanzien van recidive vormt. Klagers stiefvader is als medeverdachte veroordeeld in de zaak waarvoor klager thans detentie ondergaat.

Ten aanzien van het door klager opgegeven verlofadres heeft de politie vermeld dat op het adres een meerderjarige vrouw en een zesjarig jongetje staan ingeschreven. In de politiesystemen is een melding geregistreerd van een burger die zich zorgen maakt over mogelijk huiselijk geweld en de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Van dit laatste bleek na onderzoek geen sprake te zijn. Gelet op het detentieverleden van klager wegens overtreding van de Opiumwet, de Wet Wapens en Munitie en geweld, acht de politie het verlofadres met een inwonende minderjarige jongen geen goede combinatie. De vrijhedencommissie heeft op basis van voornoemde adviezen negatief geadviseerd ten aanzien van de faseringsaanvraag. Gelet op het voorgaande heeft de Minister gemeend dat klager niet kan worden aangemerkt als een gedetineerde met een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico en dat hij beschikt over een aanvaardbaar verlofadres en derhalve is de bestreden beslissing voldoende gemotiveerd.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.3.      De beroepscommissie overweegt dat plaatsing in een b.b.i. in dit stadium van klagers detentie (nog) niet is aangewezen. Hiertoe neemt zij de ernst van de delicten waarvoor klager is veroordeeld in aanmerking in combinatie met de omstandigheid dat hij vooralsnog geen (onbegeleide) vrijheden heeft genoten, terwijl klagers einddatum is bepaald op 11 mei 2020. Ten aanzien van het door klager opgegeven verlofadres is de beroepscommissie van oordeel dat het verlofadres in redelijkheid kon worden aangemerkt als onaanvaardbaar. Uit het politieadvies van 11 september 2018 volgt dat op het adres een meerderjarige vrouw en een zesjarige jongen wonen. In de politiesystemen is een registratie bekend van een melding van een burger die zijn zorgen heeft geuit over de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij op het adres en het vermoeden van huiselijk geweld. Voornoemde omstandigheden vormen, in combinatie met de (ernst van de) delicten waarvoor klager is veroordeeld, een contra-indicatie voor het verblijf van klager tijdens regimaire verloven op het door klager aangedragen verlofadres. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.4.      Ten slotte merkt de beroepscommissie op dat het vermoeden van het Openbaar Ministerie dat sprake zou zijn van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie, geen steun vindt in het dossier. Uit het selectieadvies volgt immers dat klager al sinds 3 augustus 2017 verblijft in het plusprogramma. Zijn laatste disciplinaire straf dateert van 13 december 2018 naar aanleiding van een incident op de arbeidszaal, waarna klager zijn gedrag heeft verbeterd. De andere twee disciplinaire straffen die aan hem zijn opgelegd tijdens zijn detentie dateren van (meer dan) een half jaar daarvoor. Verdere gedragsinterventies of behandeling, anders dan de interventie die klager positief heeft afgerond, acht de reclassering niet geïndiceerd. Klagers gedrag in de inrichting kan, gelet op het voorgaande, dan ook niet als contra-indicatie worden aangemerkt voor het verlenen van vrijheden.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,

voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 13 mei 2019.

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven