Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2949/GB, 13 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2949/GB

Betreft:            [klager]                                                                       datum: 13 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V. Poelmeijer, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 februari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van het Justitieel Complex Zaanstad of de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein of de locatie De Schie, afgewezen.

2.         De feiten

Klager verblijft sinds 13 november 2018 in het h.v.b. van de p.i. Achterhoek te Zutphen.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Ingevolge artikel 25 van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) dient een gedetineerde zoveel mogelijk in de plaats van vestiging te worden geplaatst. Klagers moeder is woonachtig in Utrecht en veel vrienden en familie wonen in de omgeving van Amsterdam. De plaats van vestiging is om die reden gelegen in de omgeving van Utrecht. Klagers plaatsing in de p.i. Achterhoek is niet conform voornoemd uitgangspunt. Daarbij is zijn moeder niet in staat grote afstanden te reizen in verband met haar medische achtergrond. Klager heeft mondeling alsmede via zijn raadsman zijn voorkeur uitgesproken voor plaatsing in de p.i. Nieuwegein of de p.i. Alphen. In de beschikking is echter geen rekening gehouden met een eventuele plaatsing in de p.i. Alphen. Klager verzoekt daarom alsnog te bezien wat de mogelijkheden zijn om hem in de p.i. Alphen te plaatsen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager stelt zijn moeder te ziek is om hem te bezoeken en heeft een medicatie-overzicht toegevoegd dat door de huisarts is ondertekend. Uit navraag bij de inrichting blijkt echter dat klager niet verstoken is van bezoek en regelmatig bezoek ontvangt van zijn moeder. Een terugplaatsing in de p.i. Nieuwegein is onwenselijk, nu hij zich daar eerder heeft geprobeerd te onttrekken. Aan de voorkeur voor het Justitieel Complex Zaanstad kan evenmin tegemoet gekomen worden, omdat deze inrichting weinig eenpersoons cellen bezit. In zowel het Justitieel Complex Zaanstad als p.i. Alphen en de locatie de Schie te Rotterdam, verblijven medeverdachten in het Marengo onderzoek, hetgeen recentelijk is bevestigd door het GRIP. In het belang van het onderzoek is het zeer onwenselijk dat klager bij deze medeverdachten wordt geplaatst.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft, zo blijkt uit zijn motivatiebrief, primair verzocht om overplaatsing naar het h.v.b. van het Justitieel Complex Zaanstad. Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort, wenst hij geplaatst te worden in de p.i. Nieuwegein dan wel de locatie de Schie te Rotterdam.

4.2.      Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte in afwachting van plaatsing in een gevangenis, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) geschiedt “de eerste plaatsing van een voorlopig gehechte gedetineerde die in afwachting is van berechting in eerste aanleg in een h.v.b., bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging”. Klager is – zo blijkt uit het selectieadvies - preventief gedetineerd voor het arrondissementsparket Amsterdam en verblijft in een h.v.b. in het arrondissementsparket Oost-Nederland. 

4.3.      Uit het dossier volgt dat klager eerder in de p.i. Nieuwegein heeft verbleven, maar met spoed is overgeplaatst naar een andere inrichting in verband met voorbereidingshandelingen voor een ontvluchting. Uit informatie van het GRIP blijkt verder dat klager niet geplaatst kan worden in een h.v.b. in de locatie De Schie, nu daar een medeverdachte verblijft. Ten aanzien van een plaatsing in het Justitieel Complex Zaanstad heeft het GRIP wegens veiligheidsoverwegingen negatief geadviseerd. Daarbij beschikt het Justitieel Complex Zaanstad niet of nauwelijks over eenpersoonscellen, terwijl klager een contra-indicatie heeft voor plaatsing op een meerpersooncel. Hoewel klager niet conform het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de Regeling is geplaatst in een h.v.b. in of gelegen aan het arrondissement van vervolging, vormen voornoemde omstandigheden een contra-indicatie voor overplaatsing naar één van de inrichtingen waarnaar klager overgeplaatst wenst te worden. De gestelde bezoekproblemen heeft klager naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd. Bovendien blijkt uit het dossier dat klager niet verstoken is van bezoek (van zijn moeder). Het verzoek kon daarom in redelijkheid worden afgewezen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.4.      Voor zover namens klager is aangevoerd dat niet beslist is op het verzoek tot plaatsing in het h.v.b. in de p.i. Alphen, overweegt de beroepscommissie dat dit niet blijkt uit het dossier. Klager kan hiertoe een nieuw verzoek indienen ex artikel 18 van de Pbw.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 13 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven