nummer: C 99/184/TP, C 99/252/TP en 00/107/TP
betreft: [klager] datum: 4 mei 2000
U I T S P R A A K
van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep, ingediend doormr. M.J. van Rooij, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een drietal beslissingen van:
De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.
B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :
1. De bestreden beslissingen
1.1. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, met ingang van 6 juli 1999 tot 4 oktober 1999 verlengd (C 99184/TP);
1.2. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst, met ingang van 4 oktober 1999 tot 2 januari 2000 verlengd (C 99/252/TP);
1.3. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst, met ingang van 2 januari 2000 tot 2 april 2000 verlengd (00/107/TP).
2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
- de beroepschriften namens klager d.d. 7 juli 1999, 5 oktober 1999 en 4 januari 2000, ingediend door zijn raadsman mr. M.J. van Rooij;
- de brieven van de Minister d.d. 28 juni 1999, 27 september 1999 en 23 december 1999;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen van de Minister d.d. 18 oktober 1999 en 4 januari 2000 met betrekking tot de beide eerste beroepschriften met onder meer als bijlagen de verslagen van het horen van klager d.d. 2juli 1999 en 11 oktober 1999 door een medewerker van het Bureau Selectie en Detentiebegeleiding (BSD), de medische verklaringen d.d. 13 september 1999 en van 8 februari 2000 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (fpd) te Groningenen de over klager uitgebrachte pro justitia rapportage.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 februari 2000 is klager gehoord. Zijn raadsman heeft bij schrijven van 27 januari 2000 het beroep toegelicht en zijn afwezigheid ter zitting medegedeeld.
Namens de Minister is gehoord de heer [...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.
3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De terbeschikkingstelling van klager is ingegaan op 9 oktober 1998. Sindsdien heeftklager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (hvb) te Groningen.
Klager is van 22 april 1999 tot 16 juni 1999 ter selectie opgenomen geweest in het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI). Hij is geselecteerd voor de tbs-kliniek te Venray.
Van het horen van klager op 2 juli 1999 en op 11 oktober 1999 door een medewerker van het BSD van het hvb te Groningen zijn te zelfder data verslagen opgemaakt.
Bij brieven van respectievelijk 28 juni 1999, 27 september 1999 en 23 december 1999 heeft de Minister klager medegedeeld dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de termijn die klager in een hvb kandoorbrengen (de passantentermijn) in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting met ingang van respectievelijk 6 juli 1999, 4 oktober 1999 en 2 januari 2000 met drie maanden is verlengd tot respectievelijk 4 oktober 1999, 2januari 2000 en 2 april 2000.
4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Verzocht wordt thans ter zitting tevens het beroep tegen de onder 1.3. genoemde beslissing te behandelen, nu deze verlenging van de passantentermijn reeds enkele weken geleden is ingegaan. Klager is terzake van de drie beslissingeneerst na het nemen ervan gehoord, zodat alle beroepen formeel gegrond zijn. Klager heeft slechts tbs met behandeling en geen gevangenisstraf opgelegd gekregen. Alleen op grond hiervan al had hij allang geplaatst moeten zijn in eentbs-inrichting. De lange wachttijd zal behandelingsmogelijkheden van klager negatief beïnvloeden. Rekening houdend met de eisen die de behandeling van klager gelet op de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling enziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt had de Minister niet tot zijn beslissingen mogen komen. Ook de forensisch psychiater geeft in zijn medische verklaring d.d. 13 september 1999 het advies klager met enige voorrang ineen tbs-inrichting te plaatsen. Gelet op de gemiddelde wachttijd van passanten medio juni 1999 van 285 dagen met een mediaan van 257 dagen kan worden geconcludeerd dat klager ondanks genoemd advies van de psychiater niet met enigevoorrang is geplaatst. Het beroep tegen de onder 1.1. genoemde beslissing dient dan ook op materiële grond gegrond te worden verklaard. Dit heeft derhalve gevolgen voor de volgende verlengingsbeslissing. Ten tijde van de onder 1.2.genoemde beslissing wachtte klager langer dan de gemiddelde passant op plaatsing, zodat deze beslissing nog onredelijker en/of onbillijker is. Met de onder 1.3. genoemde beslissing heeft de wachttijd de duur van 15 maandenoverschreden. Zelfs zonder voornoemd advies van de psychiater is dit een onredelijke en onbillijke beslissing. Nu alle drie beslissingen ook materieel gegrond zijn en de rechtsgevolgen van de onder 1.1. en 1.2. genoemde beslissingenniet meer ongedaan zijn te maken, wordt verzocht een redelijke geldelijke tegemoetkoming vast te stellen. Het rechtsgevolg van de onder 1.3. genoemde beslissing kan nog wel ongedaan worden gemaakt door klager met spoed te plaatsenin een tbs-inrichting. Het intakegesprek met een medewerker van de kliniek in Venray heeft intussen plaats gehad.
4.2. Het standpunt van de Minister
Klager is terzake van geen der beslissingen tijdig gehoord. Wel is hij over alle beslissingen tijdig geïnformeerd. De beroepen zijn alle dan ook formeel gegrond.
De tbs van klager is ingegaan op 9 oktober 1998. De volgorde van plaatsing wordt primair bepaald door de datum, waarop de tbs is gaan lopen. Van deze volgorde wordt slechts in zeer bijzondere gevallen afgeweken, zoals ingeval vaneen wegens de psychische conditie van de tbs-gestelde onhoudbare situatie in het hvb of detentieongeschiktheid van de tbs-gestelde. Klager verblijft op een gewone afdeling van het hvb en van een dergelijke ernstige situatie isvooralsnog niet gebleken. De medische verklaring d.d. 13 september 1999 spreekt niet van detentieongeschiktheid, zij het dat de psychiater van oordeel is dat klager meer lijdt dan de gemiddelde tbs-passant als het gaat om zijnpersoonlijkheidsontwikkeling en dat het vanuit die optiek zinvol is klager met enige voorrang te plaatsen in een tbs-inrichting. Een nieuwe medische verklaring is opgevraagd.
Het eerste en tweede beroep is dan ook materieel ongegrond en het derde is materieel gegrond wegens overschrijding van de duur van de passantentermijn van 15 maanden. Klager is een financiële tegemoetkoming aangeboden,overeenkomstig de door de Centrale Raad vastgestelde maatstaf van f. 1250,= per maand met ingang van de zestiende maand van klagers passantentermijn, telkens na het verstrijken van drie maanden van voortgezet verblijf in het hvb teverhogen met f. 250,= per maand.
Zonder klager een formele toezegging te doen is de verwachting dat klager in april 2000 geplaatst zal worden in de tbs-kliniek te Venray, een en ander behoudens onvoorzienbare ontwikkelingen in deze nieuwe kliniek.
5. De beoordeling
5.1. Voor de beoordeling van het beroep zijn van belang de bepalingen van de Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing endaarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden) (Stb. 1997, 280). Van deze Wet is artikel 12 op 11 juli 1997 en zijn deoverige bepalingen op 1 oktober 1997 in werking getreden (KB 5 juli 1997, Stb. 1997, 295).
5.2. Bij de beoordeling van het beroep moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12 BVT, moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat inbeginsel capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen voor de Minister aanleiding kan vormen om de in het eerste lid van deze wetsbepaling genoemde termijn van zes maanden, waarbinnen een tbs-gestelde in een tbs-inrichting moet wordengeplaatst, zo vaak als dit nodig is met drie maanden te verlengen. Een beslissing van de Minister tot verlenging van deze termijn wegens capaciteitstekort leidt derhalve niet zonder meer tot gegrondverklaring van het beroep.
5.2.1. Wel laat het zich denken dat een tbs-gestelde bij het maken van een keuze door de Minister tussen enerzijds plaatsing in een tbs-inrichting en anderzijds verlenging van de passantentermijn ten onrechte wordt achtergesteldbij andere tbs-gestelden. Ook is voorstelbaar dat de totale duur van het verblijf van een tbs-gestelde als passant in een huis van bewaring zodanig lang wordt dat een beslissing tot verlenging van de passantentermijn bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Tenslotte kan de psychische situatie van een tbs-gestelde zodanig zijn dat hij als ongeschikt voor verblijf in een huis van bewaring moet wordenaangemerkt en bij voorrang dient te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Beroepen van tbs-gestelden ingesteld tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn in gevallen als hiervoor bedoeld kunnen ookindien er sprake is van een capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen leiden tot gegrondverklaring van deze beroepen.
5.2.2. Gelet op het hiervoor overwogene dient de beroepscommissie bij de behandeling van door tbs-gestelden ingestelde beroepen tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn tenminste te beschikken overdoor of vanwege de Minister te verstrekken informatie met betrekking tot:- de beschikbare capaciteit dan wel het capaciteitstekort in tbs-inrichtingen ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van depassantentermijn alsmede een prognose daaromtrent over de drie maanden volgend op het moment waarop de beslissing is genomen;
- opgave van de gemiddelde duur van het verblijf van tbs-gestelden als passant in een huis van bewaring ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn;
- de pro justitia rapportage met betrekking tot de psychische conditie van de desbetreffende tbs-gestelde en een verklaring afkomstig van een medicus betreffende de vraag of de tbs-gestelde gelet op zijn psychische toestand aldan niet geschikt is om langer als passant in een huis van bewaring te verblijven.
5.2.3. De Minister is gehouden voor de afloop van de in artikel 12 BVT bedoelde passantentermijn over de verlenging daarvan een beslissing te nemen en daarbij de procedurele voorschriften zoals neergelegd in de artikelen 53, tweedelid onder a, BVT
- de hoorplicht - en 54, tweede lid, BVT - de informatieplicht - na te komen. Deze voorschriften zijn van wezenlijk belang voor de rechtspositie van de tbs-gestelde en de Minister is dan ook gehouden deze voorschriften bij debesluitvorming betreffende de verlenging van de passantentermijn in acht te nemen (vgl. BC 9 februari 1998, C 97/28, Sancties 1998, nr. 28).
5.3. Aan de orde zijn klagers beroepen, voorzover gericht tegen de verlenging van de passantentermijn met ingang van respectievelijk 6 juli 1999, 4 oktober 1999 en 2 januari 2000. Uit het onderzoek in de onderhavige zaken isgebleken dat klager tijdig is geïnformeerd over de onder 1.1., 1.2. en 1.3. genoemde beslissingen van de Minister. Omtrent geen van der voornoemde beslissingen is klager tijdig gehoord. De beroepscommissie is van oordeel dat zulksmeebrengt -het hiervoor overwogene in aanmerking genomen- dat het beroep tegen het drietal ministeriële beslissingen op formele grond gegrond is, zodat deze drie beslissingen van de Minister op formele grond dienen te wordenvernietigd.
5.4. De beroepscommissie is van oordeel dat klager enige tegemoetkoming is geboden voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd als gevolg van de onder 5.3. bedoelde gedragslijn van de Minister, welke niet meer ongedaan is temaken. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister, vaststellen op f. 300,= tezamen.
6. De beroepscommissie zal vervolgens beoordelen of er ook materiële gronden zijn om de onder 1.1., 1.2. en 1.3. genoemde beslissingen te vernietigen.
6.1. Ten tijde van het instellen van het beroep tegen de onder 1.1., 1.2. en 1.3. genoemde ministeriële beslissingen verbleef klager respectievelijk negen, twaalf en vijftien maanden als tbs-passant in een hvb. Bij gelegenheidvan de onder 1.3. genoemde beslissing heeft de Minister klager een geldelijke tegemoetkoming van f. 1250,= per maand aangeboden, ingaande de zestiende maand van de passantentermijn. Het is niet bekend of klager genoemd aanbod heeftaanvaard.
Uit onderzoek in de onderhavige zaken is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissingen te dezen niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan. De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een hvb is ten tijde van de onder 1.1. en 1.2. genoemde bestreden beslissingen nog niet zodanig lang dat laatstgenoemde beslissingen totverlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden, onredelijk of onbillijk moeten worden geacht.
6.2. Uit de medische verklaring d.d. 13 september 1999 van de fpd te Groningen blijkt dat klager in het hvb niet bijzonder veel aandacht vraagt en zich aangepast gedraagt. Ook al lijkt de druk in het hvb voor hem niet groter danvoor de gemiddelde gedetineerde, toch heeft deze 'wat kinderlijk aandoende sensitieve en kwetsbare jongen' in het hvb meer te lijden dan de gemiddelde gedetineerde als het gaat om zijn verdere persoonlijkheidsontwikkeling. Om diereden lijkt het de forensisch psychiater nuttig klager met enige voorrang op te nemen.
Uit de medische verklaring d.d. 8 februari 2000, opgemaakt naar aanleiding van het tegen de onder 1.2. genoemde beslissing ingestelde beroep na onderzoek door de psychiater die eveneens de medische verklaring van 13 september 1999heeft opgesteld, blijkt dat klagers gedrag en psychische conditie in de tussenliggende maanden niet zijn gewijzigd. Uiteraard is een verblijf in een hvb voor deze nog jonge man geen goede zaak. Na een aantal positieve zaken onder deknie te hebben gekregen in de intramurale situatie leert klager thans hoofdzakelijk zaken die hem niet verder zullen helpen met zijn maatschappelijke ontwikkeling en dat is voor de psychiater reden om te adviseren klagersbehandeling zo spoedig mogelijk in gang te zetten.
Aannemelijk is geworden dat de psychische conditie van klager niet zodanig was dat een verder verblijf in een hvb als onverantwoord moet worden beschouwd, zij het dat klagers jeugdige leeftijd en zijn sensitiviteit en kwetsbaarheidvoldoende redengevend voor de Minister moeten zijn om met voortvarendheid over te gaan tot spoedige plaatsing van klager in de tbs-inrichting te Venray of in een andere tbs-inrichting.
6.3. De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het vooroverwogene, dat de onder 1.1. en 1.2. genoemde bestreden beslissingen materieel niet in strijd zijn met de BVT en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichtinghad moeten zijn geplaatst diende te worden verlengd van 6 juli 1999 tot 4 oktober 1999, respectievelijk van 4 oktober 1999 tot 2 januari 2000.
6.4. Nu de onder 1.1. en 1.2. genoemde bestreden beslissingen op formele grond dienen te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van het in artikel 66, derde lid sub b., in verbinding met artikel 69, vijfde lid,BVT bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot deze verlengingen van de passantentermijn in de plaats treedt van die bestreden beslissingen.
6.5. Ten tijde van de onder 1.3. genoemde beslissing verbleef klager vijftien maanden als tbs-passant in een hvb. Een zodanige duur moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden in dit geval alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt –het hiervoor overwogene in aanmerking genomen- dat het beroep tegen de onder 1.3. vermelde beslissing ook op materiële grond gegrondis en dat deze beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn dient te worden vernietigd.
Onder 6.2. heeft de beroepscommissie op grond van de medische verklaring d.d. 8 februari 2000 reeds overwogen dat spoedige opname van klager is aangewezen.
6.6. Terzake van de 1.3. genoemde beslissing zal de beroepscommissie, nu deze ook op materiële grond zal worden vernietigd, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid sub c., BVTvolstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
De rechtsgevolgen van de tevens op materiële gronden te vernietigen beslissing zijn niet meer ongedaan te maken, zodat ook terzake enige tegemoetkoming is geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister,vaststellen op f. 1250,= per maand, ingaande de zestiende maand na de ingangsdatum van klagers tbs, waarbij onder een maand wordt verstaan een termijn van dertig dagen. Telkens na het verstrijken van drie maanden dient het hiervoorgenoemde bedrag met f. 250,= per maand te worden verhoogd, tot de datum waarop klager daadwerkelijk is geplaatst in een tbs-inrichting.
6.7. Voor het overige is de beroepscommissie van oordeel dat nu het beroep tegen de onder 1.3. genoemde beslissing op materiële grond gegrond is verklaard de Minister in ieder geval driemaandelijks of zoveel eerder alsnoodzakelijk is door zowel het psycho-medisch overleg van de penitentiaire inrichting van verblijf als een externe (forensisch) psychiater op de hoogte wordt gehouden van de psychische conditie van de tbs-passant, zolang deze nietin een tbs-inrichting is geplaatst.
Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.
7. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de onder 1.1. en 1.2. genoemde beslissingen op formele grond gegrond en vernietigt genoemde bestreden beslissingen. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de bedoeldebeslissingen en bepaalt derhalve dat de termijn, waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst, is verlengd van 6 juli 1999 tot 4 oktober 1999, respectievelijk van 4 oktober 1999 tot 2 januari 2000.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende geldelijke tegemoetkoming op f. 200,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de onder 1.3. genoemde beslissing gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende geldelijke tegemoetkoming op
a. f. 100,= en
b. f. 1250,= per maand vanaf de dag waarop na het ingaan van de tbs vijftien maanden zijn verstreken, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verloop van een periode van drie maanden van voortgezet in een penitentiaireinrichting wordt verhoogd met en bedrag van f. 250,= per maand, tot de datum waarop klager daadwerkelijk is geplaatst in een tbs-inrichting.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op4 mei 2000.
secretaris voorzitter
Nummer: C 99/184/TP, C 99/252/TP en 00/107/TP
Betreft: [...], verder te noemen klager, raadsman mr. M.J. van Rooij.
Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van1 februari 2000, gehouden in het Forensisch Psychiatrisch Centrum "Veldzicht" te Balkbrug.
Samenstelling van de beroepscommissie:
Voorzitter: mr. S.L. Donker ,
leden: prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.
Gehoord is klager.
Namens de Minister van Justitie is de heer [...] gehoord.
Klager heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Verzocht wordt heden tevens het beroep tegen de onder 1.3. genoemde beslissing te behandelen, nu deze verlenging van de passantentermijn reeds enkele weken geleden is ingegaan. Klager heeft slechts tbs met behandeling en geengevangenisstraf opgelegd gekregen. Alleen op grond hiervan al had hij allang geplaatst moeten zijn in een tbs-inrichting. Het lange wachten gaat ten koste van zijn tijd. Tot nu toe heeft hij zich goed gehouden in het hvb. Intussenheeft het intakegesprek met een medewerker van de kliniek in Venray plaats gehad. Men weet in Venray niet goed wat met klager aan te moeten, zodat aan de psycholoog van het Groninger hvb informatie is gevraagd, welke Venray nogsteeds niet heeft ontvangen.
Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Mits zich geen bijzonderheden voordoen, bestaat geen bezwaar tegen het thans ter zitting behandelen van de onder 1.3. genoemde beslissing. Anders dient te worden terug
gekomen op deze zaak.
De drie beroepen zijn formeel gegrond. Het eerste en tweede beroep is materieel ongegrond en het derde is materieel gegrond wegens overschrijding van de duur van de passantentermijn van 15 maanden.
Zonder klager een formele toezegging te doen is het de verwachting dat klager in april 2000 geplaatst zal kunnen worden in de tbs-kliniek te Venray behoudens onvoorzienbare ontwikkelingen in deze nieuwe kliniek.
secretaris voorzitter