Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ-R-19/2990/GB, 13 mei 2019 , beroep
Uitspraakdatum:13-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/2990/GB

Betreft:            [klager]                                                                                  datum: 13 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. van der Voet, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 februari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen ongegrond verklaard.

2.         De feiten

2.1.      Klager is 1 september 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de locatie Hoogvliet te Rotterdam. Op 15 november 2018 is hij geselecteerd voor het PPC Scheveningen, waar een individueel regime geldt. Op dit moment verblijft klager in het Pieter Baan Centrum te Almere.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep - samengevat - als volgt toegelicht.

Klager stelt niet tijdig van de selectiebeslissing tot overplaatsing op de hoogte te zijn gesteld. De brief van de selectiebeslissing heeft hem niet voor zijn overplaatsing op 21 november 2018 bereikt, waardoor hem het recht is onthouden zijn mening te geven met betrekking tot de overplaatsing.

Uit de bestreden beslissing volgt niet wat de noodzaak is hem te plaatsen in het PPC. De onderliggende stukken waarnaar wordt verwezen geven eveneens blijk van deze noodzaak. Er is niet voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 19, eerste lid, van de Pbw. Bovendien ontbreekt de grondslag hem te kunnen plaatsen binnen het regime van een PPC, nu ingevolge artikel 20e van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) sprake dient te zijn van een gedetineerde waarvoor forensische zorg is geïndiceerd of wanneer een nadere observatie in het PPC nodig is. Hetgeen niet aan de orde is en welk onderzoek voorzover klager bekend ook niet is gestart binnen de PPC. Klager verzoekt met spoed te worden geselecteerd voor een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap in een p.i. in de regio Rotterdam.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing - samengevat - als volgt toegelicht.

Op basis van het selectieadvies en het deskundig oordeel van de psychiater is klager geselecteerd voor het PPC te Scheveningen. In redelijkheid kon worden uitgegaan van het deskundig oordeel van de psycholoog en de psychiater dat klager ter diagnostiek en een eventuele behandeling geplaatst dient te worden in het PPC. Tegen het deskundig oordeel van de gedragswetenschappers staat een aparte rechtsgang open. De beslissing is op juiste gronden genomen en in het licht van de onderliggende stukken niet onbegrijpelijk.

4.         De beoordeling

Klager heeft aangevoerd dat de overplaatsingsbeslissing niet tijdig aan hem is uitgereikt. Deze omstandigheid kan niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep, nu in de Pbw geen schriftelijke mededelingsplicht ten aanzien van de overplaatsingsbeslissing is opgenomen.

4.1.      Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden een ernstig beheersrisico voor zichzelf of anderen vormen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.2.      Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.

4.3.      De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hiertoe neemt zij het volgende in aanmerking. Uit het advies van het PMO, dat is vermeld in het selectieadvies van de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel, volgt dat geadviseerd wordt om klager over te plaatsen naar een PPC. Klager vertoont de laatste dagen wat verward gedrag vertoont en schichtig overkomt. Hij geeft geen antwoord op vragen en komt vaak niet realistisch over in gesprekken. Hij glijdt de laatste week steeds meer af. Voorts is een voldoende onderbouwde indicatiestelling aanwezig. Het is de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat bij klager dusdanige problematiek bestaat, dat nadere observatie is vereist in verband met de vraag of nadere forensische zorg is geïndiceerd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 13 mei 2019.

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven