nummer: R-19/2589/GV
betreft: [klager] datum: 29 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 januari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof toegewezen met bijzondere voorwaarden (locatiegebod voor de nachtelijke uren op het verlofadres, locatieverbod voor een straal van een kilometer rondom de plaats delict en de toepassing van elektronisch toezicht). Tegen de oplegging van de bijzondere voorwaarden is het beroep gericht.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld voor een plofkraak van een geldautomaat. Gegeven de omstandigheid dat geen sprake is geweest van getuigen bij het feit of anderszins betrokken natuurlijke personen bij wie een redelijk belang kan bestaan belanghebbende een locatieverbod op te leggen, ziet klager niet in waarom een locatieverbod is opgelegd. Daar komt bij dat de betreffende geldautomaat niet langer op het adres is gevestigd waarvoor het locatiegebod geldt. Bovendien zijn klagers ouders woonachtig in het aangewezen verboden gebied, zodat klager als gevolg van het locatieverbod niet bij zijn ouders op bezoek kan. Voorts ziet klager niet in waarom het opgelegde locatieverbod, als ook het locatiegebod, moeten worden gehandhaafd middels elektronisch toezicht, nu daartoe ook andere controlemogelijkheden bestaan.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naast de betreffende bank zijn ook de gemeente en buurtbewoners van het nabijgelegen winkelcentrum (waaronder - naar nu blijkt - klagers ouders) getroffen door de verwoesting van de geldautomaat. Na de plofkraak van de geldautomaat is de geldautomaat binnen in een winkel geplaatst op hetzelfde adres. Aan klager is een locatieverbod met een straal van één kilometer van de geldautomaat opgelegd, omdat er geen recente rapportages beschikbaar zijn, waarin een inschatting is gemaakt van het recidiverisico. Enkel op basis van de omvangrijke justitiële documentatie kan worden afgeleid dat betrokkene in staat is te recidiveren. Gelet op de aard van de voorwaarden (een locatieverbod en locatiegebod) kan de voorwaarde van elektronisch toezicht om voornoemde voorwaarden te controleren met een enkelband, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van verlof. Het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) heeft laten weten dat er geen slachtoffers geïnformeerd hoeven te worden bij verlofverlening en dat de politie niet heeft aangegeven dat sprake is van (maatschappelijke) onrust in de omgeving van het adres. Om eventuele risico’s te beperken is het wel wenselijk aan klager een locatiegebod met de toepassing van elektronisch toezicht op te leggen.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening, vanwege het risico op ongewenste slachtofferconfrontatie. Voorts beschikt het OM nog niet over rapportages omtrent het mogelijke recidiverisico en risico op letselschade. Een inschatting van die risico’s door de reclassering is wenselijk alvorens klager met verlof kan gaan.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.
3. De beoordeling
Betrokkene is veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf met aftrek wegens explosievenbezit en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. Hiertegen heeft hij hoger beroep ingesteld. De einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 9 juli 2019.
Klager heeft beroep ingesteld tegen de verlofbeslissing, omdat hij het niet eens is met het verbinden van (aanvullende) voorwaarden aan het verlof.
Klager is kort gezegd veroordeeld voor een plofkraak. Ten behoeve van de verlofaanvraag is navraag gedaan bij het OM ten aanzien van eventuele slachtoffers van het door klager gepleegde delict. Hierop is geantwoord dat er een tweetal slachtoffers is, te weten de bank en de gemeente. Het IDV heeft laten weten dat er geen slachtoffers zijn die geïnformeerd moeten worden bij het verlenen van verlof en dat niet gebleken is dat verlofverlening zal leiden tot maatschappelijke onrust. Er is derhalve geen sprake van natuurlijke personen die, als gevolg van het door klager gepleegde delict, belang hebben bij het aan klager opgelegde locatieverbod tijdens verlof. Hier komt bij dat klager belang heeft bij toegang tot het betreffende gebied, nu niet weersproken is dat zijn ouders daar wonen. De beslissing tot het verbinden van het locatieverbod als bijzondere voorwaarde aan het verlof dient dan ook als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing, voor zover daarbij het locatieverbod als aanvullende voorwaarden is gesteld, zal worden vernietigd. De beroepscommissie ziet aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager van € 10,=.
Het locatiegebod voor de nachtelijke uren op het verlofadres en de toepassing van elektronisch toezicht op naleving van deze voorwaarde, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid worden opgelegd. Het beroep wordt in zoverre dan ook ongegrond verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft het opgelegde locatieverbod. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 10,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 29 april 2019.
secretaris voorzitter