nummer: 03/1764/TP
betreft: [klager] datum: 17 november 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 28 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.M.L. Tuijnenburg Muijs, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. M.L. Tuijnenburg Muijs om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft niet voor 15 juli 2003 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, verlengd. Dit verzuim wordt ingevolge artikel 12,derde lid, Bvt gelijkgesteld met een beslissing tot verlenging van deze termijn.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 16 januari 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de locatie Noordsingel, huis van bewaring (h.v.b.), teRotterdam.
Ten tijde van het instellen van het beroep was klager nog niet geselecteerd voor plaatsing in een tbs-inrichting.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is niet binnen zes maanden na aanvang tbs geplaatst in een tbs-inrichting. De Minister is nalatig jegens klager. In juni 2003 heeft de inrichting van klagers verblijf de Minister bericht verzonden met betrekking tot hetverstrijken van de zes maanden termijn. Klager is niet gehoord en heeft geen bericht van verlenging ontvangen. Er is zelfs geen begin gemaakt met de selectie van klager, waardoor hij nog niet op een wachtlijst is geplaatst. Dit iszeer nadelig voor klager, omdat het ook nog lang duurt voordat hij bovenaan de wachtlijst zal komen te staan. Inclusief de voorlopige hechtenis is klager ten tijde van het indienen van het beroep 18 maanden gedetineerd. Het valt hemzeer zwaar in een h.v.b. te moeten wachten zonder dat sprake is van behandeling. De bestreden fictieve verlengingsbeslissing dient te worden vernietigd en er dient een termijn te worden gesteld waarbinnen plaatsing in eentbs-inrichting moet zijn gerealiseerd. Verder dient klager een passende tegemoetkoming te worden toegekend.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager zal in zijn beroep kunnen worden ontvangen, gelet op de beroepstermijn bij fictieve beslissingen.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu een tijdige beslissing tot verlenging van de passantentermijn achterwege is gebleven.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 6 maanden in een h.v.b. Deze duur is nietdusdanig lang, dat op die enkele grond de bestreden verlenging van de passantentermijn onredelijk of onbillijk is. Derhalve komt klager vanwege de duur van de passantentermijn geen tegemoetkoming toe. Er bestaat geen aanleiding tenaanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichtingmoet worden geplaatst. Klager verblijft thans op een bijzondere zorgafdeling. De Minister had op het moment waarop hij de verlengingsbeslissing had moeten nemen vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen datklagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De opgevraagde medische verklaring zal na ontvangst worden nagezonden.
Het stellen van een termijn tot plaatsing in een tbs-inrichting is niet aan de orde, daar de Minister de passantentermijn telkens met drie maanden kan verlengen indien hij van oordeel is dat plaatsing niet eerder mogelijk is.
4. De beoordeling
De beroepscommissie is met de Minister van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. Het beroep is immers - gelet op de niet ongebruikelijke vertraging bij het nemen c.q. uitreiken van verlengingsbeslissingen -ingediend binnen een redelijke termijn na de dag waarop de beslissing geacht moet worden te zijn genomen.
Klager is niet gehoord en geïnformeerd over de verlenging van de passantentermijn, die op 15 juli 2003 is verstreken. Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- eninformatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de fictieve beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van allein aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Uit de medische verklaring d.d. 7 oktober 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Rotterdam/Dordrecht blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. Wel is aanbevolen preklinische activiteiten vanuit een tbs-inrichting te bevorderen, omdat te verwachten valt dat actiever contact met klager de uiteindelijke behandelingsduur bekort.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager op grond van zijn psychische conditie bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden fictieve beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatstdiende te worden verlengd van 15 juli 2003 tot 14 oktober 2003. Nu de bestreden fictieve beslissing op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onderb, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden fictieve beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnenklager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 15 juli 2003 tot 14 oktober 2003.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 november 2003
secretaris voorzitter