Nummer: R-19/3335/GB
Betreft: [klager] datum: 9 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.P. Wesselink-van Dijk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 maart 2019 genomen beslissing door de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 11 januari 2019 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting Nieuwegein.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft in maart 2019 tweemaal verlof genoten dat beide keren goed is verlopen. De reclassering schat het recidiverisico hoog in omdat sprake zou zijn van een delictpatroon en omdat klager zich in een negatief netwerk zou begeven, alsmede dat er aanwijzingen zouden zijn voor problemen ten aanzien van zijn psychosociaal functioneren en een berekenende houding van klager. Daarbij wordt voorbijgegaan aan het delictpatroon dat in 2016 is geëindigd. De politie geeft aan dat er geen aanwijzingen zijn dat klager strafbare feiten zou plegen met andere jongeren uit het netwerk. De zorgen rondom het psychosociaal functioneren van klager worden niet anders onderbouwd dan dat klager is veroordeeld voor High Impact Crime feiten en dat klager dit deed om een luxe leven te leiden. Na 2016 heeft klager geen strafbare feiten meer gepleegd, heeft hij meegewerkt aan hulpverlening en mede door de geboorte van zijn kinderen een andere wending aan zijn leven gegeven. Klager is het niet eens met de stelling van de reclassering dat hij zich manipulatief heeft gedragen, hij wilde alleen weten wanneer hij bezocht zou worden. Klager heeft tijdens zijn gesprek met de reclassering eind februari 2019 gesproken over een bezoek aan een psycholoog. Tijdens dat gesprek bleek echter dat de wachttijd zodanig lang was dat er is besloten door de reclassering dit onderzoek niet aan te vragen. Over andere interventies is tijdens het gesprek met de reclassering niet gesproken. Klager staat open voor interventies en heeft in de inrichting de training “Kiezen voor Verandering” met goed gevolg afgerond. Er is bij het nemen van de bestreden beslissing onvoldoende rekening gehouden met alle positieve zaken in klagers leven. Zo heeft klager sinds 2016 geen delicten meer gepleegd, een gezinsleven opgebouwd, in 2017 een p.p. goed afgerond en een positief advies van zowel de inrichting als de politie. Dat de reclassering diagnostiek aangewezen vindt, maar daar gelet op de duur van het strafrestant vanaf ziet, kan klager niet worden tegengeworpen.
3.2. De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. De reclassering acht diagnostisch onderzoek nodig om zicht te krijgen op het psychosociaal functioneren van klager vanwege de ernst van de delicten en de berekende houding die samenhangt met het delictgedrag. Het klopt dat een diagnostisch onderzoek niet meer haalbaar is, maar dit neemt niet weg dat dit toch nodig zou zijn om te indiceren of een behandeling nodig is. Hoewel klager een positief toekomstbeeld schetst, heeft de reclassering toch haar twijfels en ziet op het gebied van denkpatronen en netwerk problemen. De reclassering heeft geen toestemming van klager gekregen om met zijn naasten te spreken. Er is geen reden om het recidiverisico te nuanceren. Het feit dat klager naast het hoge recidiverisico geen verdere medewerking aan de reclassering verleent door het geven van openheid van zaken, maakt klager geen geschikte kandidaat voor deelname aan een p.p., mede omdat klagers strafrestant minder dan vier weken is en voor deelname aan een p.p. het strafrestant gelet op artikel 4, tweede lid, sub b, van de Pbw minstens vier weken moet zijn.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de reclassering klagers recidiverisico hoog in schat en diagnostisch onderzoek nodig acht. Klager heeft daarnaast geen, althans onvoldoende medewerking verleend aan de reclassering en geen openheid van zaken gegeven. Overigens valt klagers einddatum op 24 mei 2019 en komt klager gelet daarop met een strafrestant van minder dan vier weken thans niet (meer) in aanmerking voor deelname aan een p.p. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 9 mei 2019
secretaris voorzitter