Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3224/GV, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3224/GV

betreft: [klager]            datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw, mr. M. Schaap, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager verzoekt om strafonderbreking teneinde de bevalling van zijn partner bij te wonen. Bij het door klager gepleegde delict zijn geen slachtoffers overleden. De reclassering adviseert klager per 11 april 2019 met een zogenoemd stapeltraject zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.)/penitentiair programma (p.p.) te laten starten. Ook alle andere instanties hebben ten aanzien van dit stapeltraject positief geadviseerd. Gelet hierop is de afwijzing van onderhavig verzoek om strafonderbreking onbegrijpelijk.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager heeft een zeer ernstig geweldsdelict gepleegd, waarbij diverse slachtoffers zijn gevallen. Een van de slachtoffers is overleden. Het door klager opgegeven verlofadres ligt in de stad waar het delict is gepleegd. Om die reden is een confrontatie tussen klager en de slachtoffers en/of nabestaanden niet uit te sluiten. Daarnaast staat de ernst van de gepleegde feiten niet in verhouding tot klagers verzoek om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn. Het belang van de slachtoffers en de nabestaanden dient dan ook te prevaleren boven het persoonlijke belang van klager. Aan klager zal een begeleid bezoek worden toegekend om zijn partner en pasgeboren kind te kunnen zien.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft positief geadviseerd op de verlofaanvraag, omdat klager positief gedrag vertoont in de inrichting. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd. Klager was bekend met het feit dat de bevalling tijdens zijn detentieperiode zou plaatsvinden. De belangen van de slachtoffers van en de nabestaanden bij het door klager gepleegde delict wegen zwaarder dan klagers belang om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn. Onderhavig verzoek om strafonderbreking past niet bij de aard en de ernst van het door klager gepleegde delict. De slachtoffers en de samenleving moeten erop kunnen rekenen dat bij de tenuitvoerlegging van straffen sprake is van een bepaalde mate van strengheid, zodat het punitieve aspect van de opgelegde straf tot uitdrukking wordt gebracht. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Door en namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaren en vier maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag, meermalen gepleegd, openlijke geweldpleging en mishandeling. Aansluitend dient hij principale hechtenis te ondergaan van in totaal zeventig dagen. Verder heeft klager een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 99.595, 48. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 oktober 2020. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Artikel 36 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde. Klager verzoekt om strafonderbreking teneinde de bevalling van zijn partner bij te wonen. Na te noemen omstandigheden vormen evenwel een forse contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie, een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking. Blijkens het reclasseringsadvies van 28 februari 2019 wordt het risico op acuut dreigend geweld ingeschat als laag. In verband met klagers voorgeschiedenis van diverse ernstige geweldsdelicten wordt het recidiverisico op de langere termijn echter als hoog ingeschat. Daarbij is opgemerkt dat klager weinig zelfinzicht heeft en dat zijn copingvaardigheden tekortschieten. Aangezien klager bij conflicten zeer explosief kan reageren, wordt het risico op letselschade eveneens als hoog ingeschat. Daarnaast is een risico van ongewenste confrontatie met de slachtoffers van het door klager gepleegde misdrijf aanwezig, nu het door klager opgegeven verlofadres ligt in de plaats waar klager het delict heeft gepleegd. Bovendien heeft de Minister te kennen gegeven dat klager na de bevalling in de gelegenheid zal worden gesteld een (kraam)bezoek aan zijn partner en pasgeboren kind af te leggen. De beroepscommissie realiseert zich dat de aanwezigheid bij een bevalling een heel ander gewicht heeft dan een kraambezoek. Een verlof met het oog op het bijwonen van een bevalling zou echter een heel andere voorbereiding vergen, waarbij andere maatregelen zouden moeten worden getroffen. Het toepassen van bijvoorbeeld elektronische controle zou onvoldoende waarborgen bieden. Daarbij blijven de in de vorige alinea genoemde factoren onverminderd gelden. Aan het bepaalde van artikel 34 van de Regeling wordt dan ook niet voldaan.
Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, e en g van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 1 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven