Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2764/GB, 07 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2764/GB

Betreft:       [klager]                                                           datum: 7 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de voorzitter begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498).  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift gericht tegen de overplaatsing naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 16 oktober 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het arrestantenregime in de p.i. Grave. Op 7 december 2018 is klager overgeplaatst naar de p.i. Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Door klager is het beroep – kort samengevat – als volgt toegelicht.

Klager stelt dat de overplaatsing naar de gevangenis van p.i. Vught onterecht is. Er is aan klager (rauwelijks) een boete opgelegd en geen ontnemingsvordering Klager heeft de intentie om een betalingsregeling te treffen met het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en verwijst daarvoor naar een eerdere uitspraak van de Raad (RSJ 1 december 2016, 16/3087/GB). Klager stelt dat er in de bestreden beslissing geen rekening is gehouden met het bepaalde in artikel 15, vierde lid van de Pbw en verzoekt rekening te houden met de feiten en omstandigheden van zijn vermogen in het kader van zijn detentie en detentiefasering. Klager wenst het beroep mondeling toe te lichten.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het selectieadvies van de p.i. Grave volgt dat klager vanuit het arrestantenregime in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Klager heeft hierbij als voorkeur plaatsing in de p.i. Vught opgegeven. Het is onduidelijk was klager wil bereiken met het beroepschrift; de inhoud wordt niet duidelijk. Tot op heden is er door de p.i. Vught geen voorstel tot detentiefasering ingediend. Er is ook nimmer een selectieadvies voor detentiefasering of vrijheden ingediend. Klagers casemanager heeft aangegeven dat er voor klager een detentieplan is opgesteld en dat er wordt gekeken naar de mogelijkheden van detentiefasering. De minister verzoekt het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze niet gericht is tegen een afwijzing tot detentiefasering. Klager is op basis van het selectieadvies correct geplaatst in de p.i. Vught.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten.

De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. Zij acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      De gevangenis van de p.i. Vught is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.3.      Uit de inlichtingen van de Minister, waaronder het selectieadvies ‘adv selectie inrichting arrestant’ van de p.i. Grave van 29 november 2018 blijkt dat klager op 16 oktober 2018 als arrestant in de p.i. Grave geplaatst. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) en de toelichting op dit artikel (wijziging van de Regeling met ingang van 6 november 2013, Stcrt. 2013, nr. 33232) verblijft een arrestant gedurende de eerste acht weken van zijn detentie in een (sober) arrestantenregime. Na acht weken wordt de arrestant in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap geplaatst. De Minister heeft klager, mede gelet op zijn opgegeven voorkeur voor een inrichting, in redelijkheid kunnen selecteren voor de gevangenis van de p.i. Vught, zodat deze beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.4.      Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat voorzover klager heeft bedoeld dat hij - gelet op de achtergrond van zijn detentie en dat hij de intentie heeft een betalingsregeling te treffen met het CJIB - in aanmerking dient te komen voor detentiefasering, de beroepscommissie constateert dat uit de inlichtingen van de Minister blijkt dat dat klagers casemanager op 8 februari 2019 heeft aangegeven dat er een detentieplan is opgesteld en gekeken zal worden naar de mogelijkheden voor detentiefasering.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 7 mei 2019.

 

                        secretaris                                                                    voorzitter

 

 

 

Naar boven