Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2763/GB, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2763/GB

Betreft:            [klager]            datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), En van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft het verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden afgewezen.

2.         De feiten

2.1.      Klager is sinds 31 oktober 2018 gedetineerd en verblijft sindsdien in het h.v.b. van de p.i. Grave.

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

Klagers vrouw en zijn twee jonge kinderen wonen in Leeuwarden. Vanwege hun financiële situatie is het voor hen onmogelijk om klager te bezoeken in de p.i. Grave. Klager zit sinds 2 november 2018 in voorlopige hechtenis. Sindsdien heeft zijn gezin hem slechts één keer op 19 februari 2018 kunnen bezoeken. Met de bestreden beslissing wordt daarom inbreuk gemaakt op het recht op family life van klager. Klager was zich er niet van bewust dat diens medeverdachte in de p.i. Leeuwarden gedetineerd zit en een overplaatsingsverzoek – gelet op het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) - bij voorbaat gedoemd was te mislukken. De wens van klager om binnen de bereikbaarheid van diens gezin te worden geplaatst, kon door de Minister worden begrepen als een wens om alternatief voor de p.i. Zwolle of de p.i. Veenhuizen te worden geselecteerd. De bestreden beslissing is derhalve niet voldoende zorgvuldig voorbereid en is niet voorzien van een voldoende dragende motivering.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Het OM heeft op 11 december 2018 negatief geadviseerd ten aanzien van een overplaatsing van betrokkene naar de pi. Leeuwarden. In de p.i. Leeuwarden zit een medeverdachte van klager, die belastend over klager heeft verklaard, terwijl klager zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroep. De officier van justitie acht het in het belang van het onderzoek en de veiligheid dat zij niet samen zijn gedetineerd. Het verzoek kon daarom in redelijkheid worden afgewezen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte in afwachting van plaatsing in een gevangenis, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) geschiedt “de eerste plaatsing van een voorlopig gehechte gedetineerde die in afwachting is van berechting in eerste aanleg in een huis van bewaring, bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging”. Klager is preventief gedetineerd voor het arrondissementsparket Noord-Nederland en verblijft in een h.v.b. in het arrondissementsparket Oost-Brabant.

4.2.      De beroepscommissie overweegt dat het verzoek van klager tot overplaatsing naar het h.v.b. van de p.i. Leeuwarden gelet op de omstandigheden van het geval ook kon worden opgevat als een overplaatsingsverzoek naar een ander h.v.b. in die regio. De bestreden beslissing is daarom onvoldoende toereikend gemotiveerd. Hiertoe neemt de beroepscommissie in overweging dat klagers plaatsing in de p.i. Grave niet conform het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de Regeling is. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

5.         De uitspraak.

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 mei 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven