Nummer: R-19/2581/GB
Betreft: [Klager] datum: 26 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.E.R. Geurts, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 3 oktober 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. De raadsvrouw van klager, mr. W.E.R. Geurts, is op 15 maart 2019 gehoord door de Raad. Klager en de Minister van Rechtsbescherming (verder: de Minister) hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is op 10 juli 2017 in verzekering gesteld en aansluitend geplaats in het Huis van Bewaring (H.v.B.). Nu klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is hij op 26 september 2017 overgeplaatst naar het H.v.B. van de p.i. Ter Apel. Op 6 november 2017 is klager in eerste aanleg veroordeeld tot een tweejarige ISD-maatregel. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Op 20 april 2018 heeft het Gerechtshof het beroep van klager ongegrond verklaard, waardoor de ISD-maatregel vanaf 5 mei 2018 onherroepelijk is geworden. De einddatum van de maatregel is vastgesteld op 4 mei 2020.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de overplaatsing worden door klager betwist. Klager is niet agressief of vervelend binnen de p.i. Klager is zonder aanleiding op een andere afdeling geplaatst. Dit heeft voor veel frustratie gezorgd bij klager en hij heeft, om zijn frustratie te uiten, tegen de deur gebonkt. Medewerkers van de p.i. Ter Apel hebben aangifte gedaan tegen klager. Klager is nog niet in de gelegenheid geweest om zijn verhaal te doen bij de politie. Klager heeft inmiddels ook aangifte gedaan tegen de medewerkers van de p.i. Ter Apel. Klager meent dat de medewerkers van de p.i. Ter Apel erg racistisch en onvriendelijk zijn tegen mensen met een andere afkomst. Een deel van de gedetineerden doet daar niets aan omdat zij geen Nederlands spreken. Hij is mondig en hij wordt om die reden vaker gestraft.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk toegelicht. Uit het selectieadvies blijkt dat klager twee medewerkers van de p.i. fysiek heeft aangevallen. Ten gevolge hiervan hadden zij medische hulp nodig. Deze medewerkers hebben aangifte jegens klager gedaan. In 2018 zijn er verschillende rapportages opgemaakt over het gedrag van klager wegens ontoelaatbaar gedrag. Klager spreekt de casemanager aan met “trutje” en spreekt vrouwelijke medewerkers aan met “bitch” of “kutje”. Als klager wordt ingesloten vanwege een rapportafhandeling, begint hij te schreeuwen. Klager heeft een medewerker met beide handen beetgepakt bij zijn shirt. Klager heeft vervolgens meermalen een medewerker met zijn rechtervuist geslagen in het gezicht. Ook nadat de medewerker op de grond was gevallen bleef klager de medewerker slaan.
4. De beoordeling
4.1. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele of beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
4.2. De selectiefunctionaris heeft het gedrag van klager in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie voor plaatsing in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Uit het dossier, waarin opgenomen, rapporten van incidenten, diverse formulieren ‘melden ongeval’, medische verklaringen en getuigen verklaringen, is genoegzaam gebleken dat klager meermalen betrokken is geweest bij (ernstige) geweldsincidenten. Zo heeft klager een medewerker meermalen in het gezicht geslagen, zelfs nadat de medewerker reeds op de grond lag. Daarnaast blijkt dat klager onwerkbaar gedrag vertoont, dat hij personeel beledigt en dat hij contrabande voorhanden heeft gehad. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4.3. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 26 april 2019.
secretaris voorzitter