Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2506/GA, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2506/GA

betreft: [klager]            datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-a-Hin, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 7 december 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2019, gehouden in de p.i. Lelystad zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. C.E. Hok-a-Hin en namens de directeur mevrouw […], juridisch medewerker. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een ordemaatregel van veertien dagen in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel hangende het onderzoek naar klagers betrokkenheid bij een incident waarbij een medegedetineerde letsel heeft opgelopen (LW-2018-351).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur had onvoldoende aanwijzingen om klager bij het onderhavige onderzoek te betrekken. Het vermeende slachtoffer heeft klager niet bij naam genoemd, maar slechts iemand aangewezen op een foto. Bij de doorzoeking van de cel van klager zijn bovendien geen goederen aangetroffen die zouden zijn ontvreemd. De stelling van de directeur dat een medegedetineerde de naam van klager zou hebben genoemd, wordt onvoldoende onderbouwd, nu de naam van die medegedetineerde niet bekend wordt gemaakt. Ook de rest van het gesprek blijft onduidelijk. Voorts is niet duidelijk wanneer de bedreiging heeft plaatsgevonden en waaruit die zou bestaan, waardoor klager zich onmogelijk kan verdedigen. Er waren derhalve onvoldoende redenen om aan te nemen dat klager betrokken was bij het vermeende incident en daarom is de ordemaatregel ten onrechte aan hem opgelegd. Daarbij is het disproportioneel om een ordemaatregel voor deze duur op te leggen. Door de maximale duur op te leggen, wordt een tussentijdse toetsing van de noodzaak om de ordemaatregel verder ten uitvoer te leggen achterwege gelaten. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op aanwijzing van het slachtoffer en een medegedetineerde dat klager betrokken zou zijn geweest bij het geweldsincident waarbij een medegedetineerde meerdere botten heeft gebroken, is aan klager een ordemaatregel opgelegd. Het onderzoek heeft bestaan uit het horen van medegedetineerden en personeelsleden. Het onderzoek heeft drie tot vier dagen geduurd. Vanwege de ernst van het incident kon klager niet terug naar de afdeling en is besloten de ordemaatregel voort te laten duren. Een interne overplaatsing behoorde evenmin tot de mogelijkheden. Na acht dagen is klager overgebracht naar het politiebureau en in verzekering gesteld.

3.         De beoordeling

Uit het dossier volgt dat klager door het slachtoffer van het geweldsincident en een medegedetineerde is genoemd als een van de aanvallers. Een medegedetineerde heeft een personeelslid benaderd dat hij werd bedreigd door onder anderen klager, omdat hij een verklaring zou afleggen met betrekking tot het geweldsincident. Gelet op voornoemde omstandigheden bestond naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aanleiding voor de oplegging van de ordemaatregel om onderzoek te verrichten naar klagers betrokkenheid bij het geweldsincident. De directeur heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat het onderzoek naar klagers betrokkenheid drie tot vier dagen heeft geduurd en dat besloten is de ordemaatregel te laten voortduren omdat klager niet terug kon naar de afdeling. Indien voornoemde omstandigheid grond vormde voor het laten voortduren van de ordemaatregel (na afronding van het onderzoek), had de directeur de titel op grond waarvan klager afgezonderd was dienen te wijzigen. Nu dit niet is gebeurd, oordeelt de beroepscommissie dat klager ten minste vier dagen op onjuiste titel afgezonderd is geweest. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren voor zover de ordemaatregel langer dan vier dagen heeft geduurd, in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht onvoldoende termen aanwezig om aan klager vanwege de gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming toe te kennen, nu de beslissing om klager niet terug te laten keren naar de afdeling - gelet op de ernst van het incident - begrijpelijk is.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover de ordemaatregel langer heeft geduurd dan vier dagen, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 mei 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven