nummer: R-18/1540/GA
betreft: [klager] datum: 1 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 22 augustus 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, betreffende de beslissing van 22 juni 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (ZS-JG-2018-340), en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur van bovengenoemde inrichting om het beroep schriftelijk toe te lichten. De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van 689 dagen met aftrek, wegens de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 7 september 2018 is hij in vrijheid gesteld. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kon in totaal vijf verlofaanvragen indienen. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. De beklagrechter heeft onderhavige klacht gegrond verklaard en daartoe – kort gezegd – overwogen dat de aan de afwijzing van klagers verlofaanvraag ten grondslag liggende adviezen sterk verouderd zijn, zodat deze adviezen niet van doorslaggevende betekenis kunnen zijn. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager niet aan bijzondere voorwaarden wenst mee te werken. Om die reden is nog steeds sprake van een fors recidivegevaar. Ook de politie heeft in het kader van onderhavige verlofaanvraag ten aanzien van het verlofadres negatief geadviseerd. Klager beschikt dan ook niet over een aanvaardbaar verlofadres. Voornoemde omstandigheden vormen een forse contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarom kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep van de directeur zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 1 mei 2019.
secretaris voorzitter
Versie informatie document
Publicatie op Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming:
Huidige versie: 1
Datum beschikbaarheid huidige versie: 24-05-2019 (vanaf dit moment beschikbaar op Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming)
Datum document:
Uitspraakdatum: 01-05-2019