Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1489/SGB, 19 april 2019, schorsing
Uitspraakdatum:19-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : R-19/1489/SGB

Betreft : [verzoeker]                                                                                   datum: 19 april 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van, ingediend door mr. J.W. Grift, namens  […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris (de voorzitter begrijpt de Minister voor Rechtsbescherming, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498) van 1 februari 2019 tot beëindiging van verzoekers deelname aan een penitentiair programma (p.p.) en terugplaatsing in de p.i. Alphen aan den Rijn. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het op 15 april 2019 tegen de beslissing van de Minister ingediende beroepschrift. De Minister is verzocht te reageren op het schorsingsverzoek. Op 17 april 2019 is namens de Minister gevraagd om uitstel van het geven van een reactie en dat is toegestaan tot 18 april 2019 12:00 uur. Er is geen reactie ontvangen. De voorzitter betrekt bij haar oordeel de reactie namens de Minister van 12 april 2019, gegeven op het schorsingsverzoek hangende de beslissing op bezwaar (S-19/1464/SGB).

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing van de selectiefunctionaris. De voorzitter overweegt als volgt.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker zich niet aan de voorwaarden heeft kunnen houden gelet op het dringend advies van politie en de officier van justitie. Voorts was hem met klem verzocht om (de voorzitter begrijpt dat hier het woord niet mist) met derden over deze zaak te spreken. De officier van justitie heeft de toezichthouder vanuit de p.i. bij bericht van 30 januari 2019 verzocht verzoeker zich niet terug te laten melden bij de p.i. en weer vast te zetten wegens het overtreden van de voorwaarden. De toezichthouder heeft hierop laten weten dat, na intern overleg, is besloten om gehoor te geven aan dit verzoek. Ondanks deze toezegging adviseert de p.i. de selectiefunctionaris een dag later om hiertoe wel over te gaan. Dat is onfatsoenlijk. Verzoeker voldeed en voldoet aan alle voorwaarden. De uitzonderlijke situatie stond niet toe dat hij de reclassering en de toezichthouder heeft geïnformeerd. De zaak is in korte tijd bekend geworden bij de politie en verzoeker heeft alle medewerking aan de politie verleend. Een eventuele schending van de voorwaarden valt verzoeker dan ook niet aan te rekenen. Verzoeker beschikt over een verblijfadres en heeft werk. Uit het advies van de reclassering, waarin verzoeker wordt verweten dat hij niet afdoende met de reclassering heeft gecommuniceerd, blijkt niet dat de reclassering ervan op de hoogte was dat verzoeker, op verzoek van de politie, niet mocht spreken over deze zaak en de daarmee gepaard gaande gevolgen. Gelet op deze omstandigheden moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt en is dat in het kader van het schorsingsverzoek ook aangetoond. Namens de Minister is het volgende aangevoerd. Uit het op 31 januari 2019 opgestelde selectieadvies blijkt dat betrokkene niet meer voldeed aan de voorwaarden zoals door de Penitentiaire Maatregel (PM) aan een p.p. zijn verbonden. Dat de politie, in samenspraak met het Openbaar Ministerie, verzoeker heeft geadviseerd om niet thuis te verblijven, niet op het werk te verschijnen en hierover niet met derden te communiceren, maakt in deze geen verschil. Als een deelnemer niet (meer) aan de voorwaarden kan voldoen dient het programma te worden beëindigd. Het is daarom niet onredelijk dat op 1 februari 2019 is besloten het p.p. te beëindigen.
De voorzitter overweegt dat in dit geval op voorhand een inhoudelijke beoordeling wordt gevraagd die het voorlopige oordeel van de voorzitter overstijgt en in de bodemprocedure in beroep aan de orde dient te komen, waarbij de feiten kunnen worden vastgesteld. Om deze reden dient het verzoek te worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris op 19 april 2019

                                                        

secretaris                     voorzitter

 

 

Naar boven