Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1428/SGA, 09 april 2019, schorsing
Uitspraakdatum:09-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1428/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 9 april 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften, ingediend door mr. A.C. van der Hulst alsmede door mr. W.B.O. van Soest, namens[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn.  Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 4 april 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 3 april 2019 om 16.15 uur en eindigend op 13 april 2019 om 16.15 uur, wegens het bezit van een mobiele telefoon. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 april 2019 ingediend door mr. A.C. van der Hulst, het klaagschrift van 8 april 2019 ingediend door mr. W.B.O. van Soest alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 april 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 3 april 2019, volgt dat in verzoekers cel een mobiele telefoon is aangetroffen. Verzoeker heeft erkend dat de mobiele telefoon van hem is. Namens verzoeker is aangevoerd dat de opgelegde straf afwijkt van de “Sanctiekaart 2016 Landelijk”. De directeur heeft in zijn beslissing en in zijn inlichtingen verwezen naar de Sanctiekaart en aangegeven daarvan af te wijken. Voor het voorhanden hebben van een mobiele telefoon kan volgens het landelijke beleid een disciplinaire straf van maximaal tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel worden opgelegd. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan de directeur van het in de Sanctiekaart vermelde beleid afwijken, maar dient hij, indien hij daarvan ten nadele van verzoeker afwijkt, extra te motiveren waarom in dit geval een zwaardere straf op zijn plaats is. De directeur heeft in zijn beslissing en de schriftelijke inlichtingen – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende gemotiveerd aangegeven waarom hij in afwijking van de Sanctiekaart een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel heeft opgelegd. De directeur heeft aangevoerd dat hij op 12 februari 2019 alle gedetineerden – waaronder verzoeker – via een brief heeft ingelicht dat  bezit van een mobiele telefoon zwaarder gestraft zal worden dan de Sanctiekaart aangeeft, om ervoor te zorgen dat er geen mobiele telefoons meer aanwezig zijn in de inrichting. Gelet op het vorenstaande zijn er geen termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu niet op voorhand gesteld kan worden dat de beslissing van de directeur onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 9 april 2019.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven