Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3409/GB, 18 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:18-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3409/GB

Betreft:            [klager]            datum: 18 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot uitstel van zijn melddatum afgewezen.

2.         De feiten

Op 15 maart 2019 is klager opgeroepen zich op 17 april 2019 te melden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen voor het ondergaan van veertien dagen gevangenisstraf. Op 25 maart 2019 heeft klager een verzoek tot uitstel van deze melddatum ingediend, dat op 2 april 2019 is afgewezen. In het kader van de behandeling van het beroep is klager uitstel verleend tot 30 april 2019.

3.         De standpunten

3.1.      Door klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager is het niet eens met de stelling dat hij te laat is het met instellen van cassatieberoep. Na de zitting van 8 februari 2019 heeft hij contact opgenomen met de griffie van het hof Arnhem-Leeuwarden en is hem medegedeeld dat op 22 februari 2019 uitspraak zou worden gedaan. Op 26 februari 2019 heeft hij telefonisch de uitspraak gehoord en op 5 maart 2019 heeft hij cassatieberoep ingesteld. Dit is binnen de daarvoor geldende termijn van veertien dagen. Als hij had geweten dat de termijn begon te lopen op 8 februari 2018, had hij eerder cassatieberoep ingesteld. Klager is verkeerd voorgelicht. Hij verzoekt om uitstel van de melddatum tot de behandeling van het cassatieberoep.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De strafzaak is op 23 februari 2019 onherroepelijk geworden. Klager heeft te laat cassatieberoep ingesteld en daarom wordt hem geen uitstel verleend. De advocaat-generaal heeft laten weten dat zij geen reden ziet om het verzoek in te willigen. De bestreden beslissing is daarom op juiste gronden genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Artikel 557, eerste lid en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) luidt als volgt:

“1. Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.

2. Is een mededeling als bedoeld in artikel 366 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest geschieden na de betekening van die mededeling. Bij vonnissen of arresten bij verstek gewezen, waarbij zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, kan de tenuitvoerlegging geschieden na de uitspraak. Door hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.” Artikel 557, derde lid, aanhef en onder 2, WvSv luidt:

“De laatste volzin van het tweede lid geldt niet indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank anders bepaalt.”

4.2.      Het Openbaar Minister heeft in haar schrijven van 2 april 2019 te kennen gegeven dat het door klager ingestelde cassatieberoep niet tijdig is ingediend. Gelet hierop is voldoende komen vast te staan dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 557, derde lid, aanhef en onder 2, WvSv. De Minister heeft klager daarom in redelijkheid kunnen oproepen zich te melden voor het ondergaan van de opgelegde gevangenisstraf.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 18 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven