nummer: R-18/2168/TA
betreft: [klager] datum: 24 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. F.C. Knoef, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 oktober 2018 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klagers raadsman mr. F.C. Knoef. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft de oplegging van een telefoon- en postmaatregel (OV-2018-149 en OV-2018-150). De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De facto is met het opleggen van de maatregelen gepoogd de relatie van klager te beëindigen, hetgeen kan worden aangemerkt als een zeer zware inperking van het recht op ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Een dergelijke inperking kan in de ogen van klager enkel plaatshebben als deze strikt noodzakelijk is en er geen redelijk alternatief is. Het verbieden van telefonisch contact tussen klager en zijn partner voldoet niet aan die voorwaarden. Het had in de rede gelegen dat er voorafgaand aan de bestreden beslissingen een gesprek had plaatsgevonden met klager, zijn partner en de behandelcoördinator. Voor zover dat gesprek onvoldoende vertrouwen had gegeven in een positief verloop, had kunnen worden besloten tot het houden van toezicht op de telefoongesprekken. De opgelegde maatregelen zijn niet proportioneel, omdat minder ingrijpende maatregelen zonder meer denkbaar waren. Gelet daarop kan niet gezegd worden dat de inrichting in redelijkheid tot de zeer verstrekkende maatregelen zoals deze nu zijn opgelegd heeft kunnen komen. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht. De relatie tussen klager en zijn partner werd op zichzelf niet verboden. Enkel het vanuit de inrichting actief onderhouden van (schadelijk) contact werd verboden. Voorafgaand aan de oplegging van de maatregelen heeft een lang gesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn partner en maatschappelijk werk. Tijdens dit gesprek is besproken dat het contact tussen klager en zijn partner het traject van klager (ernstig) in de weg stond en daarom niet wenselijk was. Aan de oproep om geen contact te hebben wilden zowel klager als zijn partner geen gehoor geven. Omdat werd waargenomen dat de opgelegde maatregelen klager zodanig bezighielden dat juist deze zijn behandeling in de weg stonden, werd al vrij snel - op 14 september 2018 - besloten het telefonisch contact weer toe te staan. Tegelijkertijd werd een nieuwe afspraak ingepland met betrokkenen, die vanwege een nieuw incident niet heeft plaatsgevonden.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Bvt en artikel 38, derde lid, van de Bvt, kan het uitreiken van bepaalde brieven en het voeren van bepaalde telefoongesprekken worden geweigerd, op grond van de belangen zoals genoemd in artikel 35, derde lid, van de Bvt, te weten:
a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
c. de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde;
d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij door een verpleegde begane misdrijven;
e. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
In de schriftelijke mededelingen van de maatregelen staat vermeld dat deze worden opgelegd in verband met de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen. Duidelijk is echter dat de maatregelen niet op deze grond zijn opgelegd, maar omdat het contact met zijn partner klager zou schaden en de inrichting meer toezicht/grip wilde krijgen op het onderlinge contact. Dat het contact tussen klager en zijn partner de inrichting destijds zorgen baarde, acht de beroepscommissie zonder meer begrijpelijk. De beroepscommissie overweegt echter dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende kan worden vastgesteld dat sprake was van het opleggen van de maatregelen wegens een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid, van de Bvt. De beroepscommissie komt dan ook tot de conclusie dat er in klagers geval onvoldoende grond bestond voor het opleggen van de bestreden maatregelen. Het beroep zal gelet op het voorgaande gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt deze vast op € 20,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 20,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 24 april 2019
secretaris voorzitter