Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1201/GA, 26 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/1201/GA

betreft: […]      datum: 26 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.P.J. Tuma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 5 juni 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 maart 2019, gehouden in de p.i. Achterhoek, zijn gehoord klager, de heer […], (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur bij de p.i. Almelo, en mevrouw […], juridisch medewerker bij de p.i. Almelo. Klagers raadsman is niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft een ordemaatregel van drie maanden uitsluiting van deelname aan activiteiten, te weten bezoek zonder toezicht (bzt) (KA-2017-294). De beklagcommissie heeft het beklag om formele redenen gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - samengevat - als volgt toegelicht.

De gehanteerde grond voor de oplegging van de ordemaatregel kan de oplegging niet rechtvaardigen. De beklagcommissie is hier echter niet op ingegaan. Klager is eerder gestraft voor het gebruik van softdrugs en het bezit van telefoons. Door deze ordemaatregel wordt hij dubbel gestraft.

Klager heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat hij in de p.i. Almelo veel problemen heeft gehad wegens het aantreffen van telefoons en softdrugs. Hij heeft nu eenmaal een probleem met softdruggebruik. Na een verblijf van zes maanden in de p.i. heeft hij bzt aangevraagd. Dat verzoek is toegewezen. Vervolgens heeft hij bzt aangevraagd voor de volgende maand. Dit verzoek is echter afgewezen vanwege de aan hem opgelegde disciplinaire straffen. Dit is onbegrijpelijk nu er geen incidenten zijn geweest tussen het eerste en tweede verzoek. De druggerelateerde incidenten zijn niet gerelateerd aan het verleende bzt.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt samengevat - als volgt toegelicht.

Het eerste verzoek tot bzt heeft niet de gebruikelijke route doorlopen en de toewijzing is geen beslissing van de directeur geweest. Dat dat verzoek is toegewezen is simpelweg een geluk geweest voor klager. Naar aanleiding van het tweede verzoek is gekeken naar de aan klager opgelegde ordemaatregelen en disciplinaire straffen. De vele ordemaatregelen en disciplinaire straffen wegens druggerelateerde incidenten en het aantreffen van mobiele telefoons, hebben ertoe geleid dat besloten is klager geen bzt te verlenen voor de duur van drie maanden. Die afweging is niet onredelijk of onbillijk en de beslissing is daarom op juiste gronden genomen.

De beklagcommissie heeft het beklag om formele redenen gegrond verklaard. Echter heeft de beroepscommissie eerder geoordeeld (RSJ 24 april 2017, 16/3831/GA) dat de ontzegging van bzt wel degelijk in de vorm van een ordemaatregel kan worden opgelegd. 

 

3.         De beoordeling

Aan klager is een ordemaatregel opgelegd als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. Dit artikel luidt als volgt: “de directeur kan een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten”. Bzt is echter geen activiteit als bedoeld in hoofdstuk VIII van de Pbw en van een ordemaatregel in de zin van artikel 23 van de Pbw kan dan ook geen sprake zijn. Aan de bestreden beslissing kleeft dan ook een formeel gebrek en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre, met verbetering van gronden, worden bevestigd.

De beklagcommissie heeft geen inhoudelijk oordeel gegeven over de bestreden beslissing.

Uit proceseconomische overwegingen zal de beroepscommissie zelf op dit onderdeel van het beklag beslissen.

In artikel 3.8.1. van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (de Regeling) is de regeling voor persoonlijk bezoek in de inrichting opgenomen. Hetgeen in genoemd artikel 3.8.1. is vermeld over bzt is dwingend voorgeschreven voor de inrichtingen waar bzt wordt aangeboden. In dit artikel is onder meer bepaald dat de directeur beslist of het bzt wordt toegestaan en dat hij beslist over de duur van het bzt. De directeur dient bij de beslissing of het bzt van een gedetineerde wordt toegestaan als bedoeld in artikel 3.8.1. van de Regeling steeds een individuele belangenafweging te maken, waarbij het gedrag van de betreffende gedetineerde kan worden betrokken (vgl. RSJ 10 juli 2013, 13/1173/GA).

Uit de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing volgt dat klager diverse rapporten heeft gekregen wegens het gebruik van softdrugs en het bezit van mobiele telefoons. De directeur heeft ter zitting opgesomd welke disciplinaire straffen en ordemaatregelen naar aanleiding van de incidenten aan klager zijn opgelegd. Klager heeft de problematiek hieromtrent ter zitting erkend en heeft zelfs aangegeven dat er veel meer incidenten zijn geweest dan die door de directeur zijn genoemd ter zitting. Aan dit gedrag kunnen consequenties worden verbonden. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur onder de gegeven omstandigheden in alle redelijkheid heeft kunnen besluiten klager geen bzt te verlenen voor de duur van drie maanden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, met verbetering van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, U.P. Burke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 26 april 2019.

 

 

 

 

 

 

 

 

secretaris        

voorzitter

 

Naar boven