nummer: 00/2170/GV
betreft: [klager] datum: 7 december 2000
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 18 oktober 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[klager], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing d.d. 5 oktober 2000 van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft om strafonderbreking gevraagd om zijn ernstig zieke vriendin en hundochtertje te kunnen verzorgen. Een paar maanden geleden is bekend geworden dat klagers vriendin aan kanker lijdt en zij ondergaat hiervoor zware chemokuren in het ziekenhuis. Klager heeft eerder strafonderbreking gekregen voor deduur van zeven dagen en hij heeft zijn vriendin toen goed kunnen steunen. Klager wijst erop dat de officier van justitie geen bezwaar had tegen die eerder verleende strafonderbreking. Zijn maatschappelijk integratie traject istoegewezen en daarmee ook een overplaatsing naar een half open inrichting. Klager is een positieve gedetineerde die tijdens zijn detentie nog geen rapport heeft gekregen. Klager respecteert de uitspraak van de rechter en probeertniet onder zijn detentie uit te komen, maar vraagt begrip voor zijn situatie.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor het ondersteunen van zijn levenspartner. In augustus 2000 is een gelijkluidend verzoek om strafonderbreking ingediend. De Minister heeft klager toen strafonderbreking voor de duur vanzeven dagen verleend voor het ondersteunen van zijn levenspartner en het regelen van een aantal zaken. Op 5 september 2000 keerde klager hiervan terug naar de inrichting. Reeds op 7 september 2000 was sprake van een faxbericht aande Minister waaruit bleek dat klager wederom in aanmerking wenste te komen voor strafonderbreking. Ook in het huidige verzoek is hiervan sprake. Hoezeer de Minister klagers wens begrijpt om zijn levenspartner, bij voorkeurvoortdurend, te ondersteunen, laat zijn detentiesituatie dit niet toe. Na zorgvuldige afweging van klagers persoonlijke belangen is zijn verzoek om strafonderbreking afgewezen.
Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de gevangenis „Zuyder Bos“ te Heerhugowaard is positief geadviseerd. Klager vraagt om strafonderbreking voor de duur van veertien dagen.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam heeft aangegeven dat geen omstandigheden bekend zijn op grond waarvan het verzoek zou moeten worden afgewezen. Een week strafonderbreking lijkt voldoende.
Van de huisarts van klagers partner is een verklaring d.d. 21 september 2000 aanwezig waarin wordt aangegeven dat zij enkele dagen heropgenomen is geweest in verband met te veel braken na chemotherapie. Op 19 september 2000 is zijweer thuisgekomen. De tweede chemokuur zal plaatsvinden op 28 september 2000.
De medisch adviseur heeft eerder, op 31 augustus 2000, aangegeven dat de partner van klager uit het ziekenhuis is ontslagen. Er zou binnenkort gestart worden met chemotherapie. Gezien haar aandoening adviseert de medisch adviseur omklager zo mogelijk twee weken strafonderbreking toe te staan opdat zij samen in alle rust een en ander kunnen verwerken.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek terzake van diefstal onder strafverzwarende omstandigheden, diefstal met geweld en afpersing. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 juli 2002.
Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, datniet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner. Artikel 23 van de Regeling wordt van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit artikelregelt onder meer de mogelijkheid van het brengen van een bezoek aan een in levensgevaar verkerende levenspartner.
Zonder de ernst van de situatie van klagers partner te onderschatten, is de beroepscommissie niet gebleken van acuut levensgevaar op het moment van de aanvraag, derhalve van de situatie zoals bedoeld in artikel 23 van de Regeling.Klagers partner is ernstig ziek en aan klager is om deze reden op 29 augustus 2000 strafonderbreking verleend voor de duur van zeven dagen, onder meer om een aantal zaken te regelen. Bij het onderhavige verzoek is niet gesteld nochgebleken, dat in eventuele ondersteuning en verzorging van klagers partner en hun dochter niet kan worden voorzien door bijvoorbeeld familie, vrienden of maatschappelijke instellingen. Gelet hierop is de afwijzing door de Ministervan klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, hoezeer ook klagers wens om zelf zorg te dragen voor de ondersteuning vanzijn partner begrijpelijk is, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 7 december 2000.
secretaris voorzitter