Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1471/SGA, 19 april 2019, schorsing
Uitspraakdatum:19-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/1471/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 19 april 2019

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 26 maart 2019, aan verzoeker uitgereikt op 11 april 2019, inhoudende de beëindiging van verzoekers plaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw in de Forensische Verslavingskliniek (FVK) Piet Roorda te Zutphen en de terugplaatsing van verzoeker in voormelde locatie.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke mededeling van de commissie van toezicht van 15 april 2019 inhoudende dat een klaagschrift is geregistreerd onder het kenmerk: R2019-085, de schriftelijke toelichting op het schorsingsverzoek van 15 april 2019, ingediend namens verzoeker door mr. L.H. van der Grinten alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 april 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dat niet het geval en overweegt daartoe het volgende.

 

Wettelijk kader

In artikel 43, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde recht heeft op sociale verzorging en hulpverlening. Het derde lid bepaalt dat de directeur zorg draagt voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

 

De feiten

Verzoeker is een 45-jarige man die op 23 april 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar wegens poging tot doodslag. Uit het reclasseringsadvies van 6 augustus 2018 blijkt dat de rapporteur adviseert om verzoeker in het kader van zijn re-integratietraject - het laatste half jaar van zijn detentie - in een kliniek te plaatsen ex artikel 43.3 voor een klinische behandeling gericht op verzoekers verslavingsproblematiek (alcohol). Omdat verzoeker geen uitzicht heeft op geschikte huisvesting komt hij niet in aanmerking voor detentiefasering. Gedurende de klinische behandeling zal er aandacht zijn voor huisvesting aansluitend aan de behandeling. Uit de risicoanalyse van de reclassering volgt dat de kans op recidive en de kans op letselschade hoog wordt ingeschat.

Het Openbaar Ministerie (OM) (arrondissementsparket Oost-Brabant) heeft op 21 december 2018 een schriftelijke reactie gegeven over de vrijheden van verzoeker. Door het OM is aangegeven dat het vroeg is om nu te starten met een behandeling, gelet op verzoekers gevangenisstraf. Voorts is door het OM gevraagd welke voorwaarden de reclassering wil stellen aan de artikel 43.3 plaatsing en of de klinische behandeling tijdens de detentie moet plaatsvinden of dat dit niet beter zou passen in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het OM meent dat als men toch bij het voorstel blijft om op dit moment een klinische behandeling te starten er gekeken dient te worden naar een contactverbod met het slachtoffer. Het OM heeft vervolgens op 2 januari 2019 aangegeven dat de vragen onvoldoende zijn beantwoord en dat men niet akkoord is met de artikel 43.3 plaatsing van verzoeker.

Bij brief van 23 januari 2019 heeft de selectiefunctionaris (de voorzitter begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498) op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw ingestemd met een detentievervangende behandeling van verzoeker bij de FVK per 24 januari 2019. Verzoeker is op die datum naar de FVK overgebracht.

Verzoeker is op 26 maart 2019 vanuit de zorginstelling teruggeplaatst in de locatie Roermond. In de op schrift gestelde beslissing van de directeur van 11 april 2019 staat dat de beslissing om verzoeker in de FVK Piet Roorda te plaatsen prematuur was, gelet op het negatieve advies van het OM en het reclasseringsadvies. Om die reden heeft de directeur beslist tot terugplaatsing van verzoeker.

 

Toelichting verzoek

De reden van de terugplaatsing is niet helder. Enerzijds is verzoeker teruggeplaatst in afwachting van de mededeling of hij behoort te worden teruggeplaatst. Anderzijds is verzoeker teruggeplaatst omdat de plaatsing in de FVK Piet Roorda prematuur was. Er zijn geen signalen vanuit de kliniek dat de behandeling niet goed, of niet goed genoeg, verloopt. Verzoeker is meer dan welkom om terug te keren in de kliniek. Een schorsing van de beslissing is geïndiceerd zodat verzoeker de behandeling voort kan zetten. De terugplaatsing is niet in het belang van verzoeker en ook niet in het belang van de maatschappij.

 

Reactie directeur

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 april 2019 volgt dat op 28 maart 2019 de rapporten van de Inspecties en de Onderzoeksraad voor Veiligheid die zijn opgesteld naar aanleiding van hun onderzoeken naar het detentieverloop van Michael P. openbaar zijn geworden. Tevens is de beleidsreactie van de Minister voor Rechtsbescherming op de rapporten naar de Tweede kamer gestuurd. Uit de rapporten blijkt dat er sprake is van tekortkomingen in de wijze waarop plegers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die ook psychiatrische zorg behoeven, (kunnen) worden beoordeeld ten behoeve van hun uitplaatsing en de toekenning van vrijheden. De minister heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over een zevental maatregelen die hij treft naar aanleiding van de aanbevelingen in de rapporten. Deze maatregelen zullen een aanzienlijke impact hebben op de plaatsing van gedetineerden bij forensische zorgaanbieders, zoals in het geval van verzoeker. Vooruitlopend op deze mededeling heeft de directeur besloten  verzoeker terug te plaatsen vanwege de adviezen van het OM en de reclassering. Gelet op deze adviezen acht de directeur de beslissing tot plaatsing van verzoeker in de FVK Piet Roorda prematuur en is verzoeker teruggeplaatst in de locatie Roermond.

Voorafgaand aan een eventuele nieuwe plaatsing, die niet eerder dan zes maanden voor de v.i.-datum zal plaatsvinden, zal de reclassering gevraagd worden een nieuw advies uit te brengen over randvoorwaarden voor een nieuwe plaatsing. Ook zal een nieuwe risicotaxatie gemaakt worden.

Beoordeling schorsingsverzoek

De voorzitter stelt vast dat verzoeker sinds 24 januari 2019 een detentievervangende behandeling ondergaat in de FVK. Op het moment van verzoekers plaatsing aldaar was, blijkens het reclasseringsadvies van 6 augustus 2018, sprake van een hoog recidiverisico. Het OM heeft in haar schriftelijke reacties van 21 december 2018 en 2 januari 2019 negatief geadviseerd tot de plaatsing van verzoeker op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw Verzoeker is sinds twee maanden geplaatst in de FVK Piet Roorda, zodat de behandeling recent is gestart. De directeur heeft voorafgaand aan de beslissing tot terugplaatsing een hernieuwde belangenafweging gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan de beslissing van de directeur tot terugplaatsing van verzoeker op voorhand niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het verzoek zal afgewezen worden.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 19 april 2019.

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven