Nummer : S-19/1420/STA
Betreft : [verzoeker] datum: 9 april 2019
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder de instelling te noemen. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de instelling van 2 april 2019, inhoudende de verlenging van verzoekers afzondering. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 april 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde instelling van 5 april 2019.
1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.
De instelling persisteert in oude (gedateerde) argumentatie en draagt geen nieuwe steekhoudende argumenten aan voor de beslissing om verzoekers afzondering wederom te verlengen. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 26 september 2018 geoordeeld dat verzoeker zonder afzonderingsmaatregel zou moeten verblijven op de zeer goed beveiligde ZISZ-afdeling. De afzonderingsmaatregel zou niet strikt noodzakelijk zijn om verzoeker te weerhouden van een ontvluchting. De instelling geeft geen enkele blijk van een nieuw en zorgvuldig onderzoek naar een alternatieve (passende) plaatsing van verzoeker binnen een lichter regime. Verzoeker wordt al ruim 28 maanden onevenredig zwaar in zijn belangen geschaad door in volledige afzondering te worden geplaatst, terwijl de laatste incidenten inmiddels ruim twee en een half jaar geleden hebben plaatsgevonden. De beroepscommissie heeft in RSJ 22 maart 2019, R-18/1859/TA en R-18/1886/TA, een weloverwogen oordeel gegeven over de afzondering en het beroep van het hoofd van de instelling tegen de gegrondverklaring van het beklag ongegrond verklaard. Ruim twee jaar ontbreken er concrete aanwijzingen die duiden op een poging tot ontvluchting en momenteel ontbreekt ieder perspectief voor verzoeker. Dat de instelling opnieuw een afzonderingsmaatregel oplegt en de beslissing van zowel de RSJ alsook de beklagcommissie volledig negeert, is laakbaar en in hoge mate onaanvaardbaar en onzorgvuldig. Blijk wordt gegeven van totale minachting voor het rechtssysteem. Dat de instelling thans nog steeds geen rekening heeft gehouden c.q. heeft willen houden met voornoemde beslissingen maakt de maatregel extra onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd. Voor verzoeker is de voortzetting van de huidige situatie onverdraaglijk, temeer nu hij heeft gehoopt en verwacht (en redelijkerwijs mocht verwachten en vertrouwen) dat na zo'n lange tijd een einde zou komen aan de maatregel. De verblijfsruimte waar verzoeker thans bijna twee en een half jaar verblijft is mensonwaardig. Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2019 is dat een grot en/of spelonk genoemd. De verblijfsruimte heeft enkel op ruim drie meter hoogte een klein raampje dat derhalve geen enkel uitzicht biedt. Dat dit al zo lang wordt gecontinueerd, is onbegrijpelijk en is in strijd met internationale verdragen, in het bijzonder art. 3 EVRM, waarbij een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing wordt verboden. Al langere tijd is sprake van een onmenselijke en vernederende behandeling c.q. detentie/bestraffing en derhalve moet schending van art. 3 EVRM worden aangenomen. Verzocht wordt om de tenuitvoerlegging van de afzondering te schorsen in afwachting van de beslissing op het klaagschrift. Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt het volgende naar voren. In het verzoekschrift en in de uitspraak RSJ 22 maart 2019, R-18/1859/TA en R-18/1886/TA, wordt gesteld dat de laatste incidenten inmiddels ruim twee en een half jaar geleden zijn. In 2018 hebben zich echter nog situaties voorgedaan die mogelijk kunnen duiden op een poging tot ontvluchting, waarbij verwezen wordt naar het verzoek om de afzondering te verlengen van 28 maart 2019, onder het kopje proportionaliteit/toelichting. Tevens is door de raadsman gesteld dat verzoeker thans bijna twee en een half jaar verblíjft in een verblijfsruimte die mensonwaardig is. Het verblijf van verzoeker verbindt zich middels een eigen gang en een extra afgesloten deur aan de ZISZ-unit. Het klopt inderdaad dat er sprake is van een klein raam dat geen uitzicht voor verzoeker biedt vanwege de hoogte waarop dit raam zich bevindt. Het verblijf voldoet echter aan de eisen van de 'Regeling eisen persoonlijke verblijfsruimte justitiële tbs-instellingen'. Verzoeker heeft inmiddels een tv, radio, zachte stoel en spelcomputer tot zijn beschikking waarvan hij onbeperkt gebruik kan maken. Daarbij wandelt hij één uur per dag en heeft hij vier keer per de dag de mogelijkheid om ongeveer twintig minuten op de afdeling te verblijven. Ook heeft hij één keer per week de mogelijkheid om op de afdeling sport gedurende een uur te sporten. Het behandelteam probeert op alle mogelijke manieren bij te dragen aan een humane vorm van omgang met verzoeker. Voorts is het van belang dat ondanks dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid op de hoogte is van de recente uitspraak van de beroepscommissie, wel de weloverwogen beslissing is genomen om de machtiging tot verlenging van de afzonderingsmaatregel te verlenen. De noodzaak van het tot op heden in afzondering verplegen van verzoeker wordt erkend. Verzoeker is in afwachting van een overplaatsing naar de high security longstayvoorziening te Vught. Het ontbreken van perspectief dat door de beroepscommissie wordt aangehaald, kan geen reden zijn om de afzonderingsmaatregel te beëindigen. Bij plaatsing in de high security longstayvoorziening is de facto een afgezonderd verpleegbeleid van toepassing. Dat de veiligheidsrisico's tot op heden aan de orde zijn, is evident en het ontbreken van perspectief kan zelfs leiden tot een verhoging van deze risico's. Benadrukt wordt dat bovengenoemde uitspraak van de beroepscommissie de instelling in een zeer lastig parket brengt. De instelling heeft uitputtend advies gevraagd aan diverse deskundige instanties en gevraagd mee te denken over het benodigde risicomanagement. Alle instanties onderschrijven het door de instelling gehanteerde beleid. Daarnaast draagt dit beleid eraan bij dat er tot op heden geen verdere vluchtpogingen kunnen worden ondernomen gelet op de mate waarin verzoeker is afgezonderd. Het is immers de instelling die de verantwoordelijkheid draagt voor een veilige wijze van behandelen van patiënten. Het afgezonderd verplegen van verzoeker binnen de setting van een ZISZ-unit is pertinent noodzakelijk en de enige manier is waarop de veiligheid van de medewerkers, de patiënten en de maatschappij kan worden beschermd tegen de (vlucht)gevaar1ijkheid van verzoeker. Desondanks is aan het GRIP-team verzocht om - nogmaals - het beleid van de instelling te evalueren, in de vorm van een second opinion. De beslissing tot verlenging van de afzonderingsmaatregel is niet onredelijk of onbillijk.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de instelling slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot verlenging van verzoekers afzondering zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de instelling. In RSJ 22 maart 2019, R-18/1859/TA en R-18/1886/TA heeft de beroepscommissie geoordeeld dat ruim twee jaar zijn verstreken sinds er sprake is geweest van concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat verzoeker bezig zou zijn met het treffen van voorbereidingen voor een ontvluchting. Hoewel de beroepscommissie zich ten aanzien van verzoeker vergaande controles kan voorstellen, is zij met de beklagrechter van oordeel dat de beslissing tot verlenging van verzoekers afzonderingsmaatregel, gelet op de zeer lange duur daarvan, het sinds ruim twee jaar ontbreken van concrete aanwijzingen die duiden op een poging tot ontvluchting en de omstandigheid dat momenteel ieder perspectief voor verzoeker ontbreekt, als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. De beroepscommissie heeft het beroep van het hoofd van de instelling ongegrond verklaard en de uitspraak van de beklagrechter, die het beklag gegrond heeft verklaard, bevestigd. Door het hoofd van de instelling is in de reactie op het onderhavige schorsingsverzoek aangevoerd dat in 2018 zich nog situaties hebben voorgedaan die mogelijk kunnen duiden op een poging tot ontvluchting.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter zijn de gegeven voorbeelden die deels al eerder zijn aangevoerd, aan de orde zijn geweest in RSJ 22 maart 2019, R-18/1859/TA en R-18/1886/TA en deels dateren uit 2017 onvoldoende redengevend om thans tot een ander oordeel te komen dan de beroepscommissie in de hiervoor vermelde uitspraak van 22 maart 2019. Hierbij wordt meegewogen dat verzoeker – in afwachting van plaatsing in de longstayvoorziening te Vught – momenteel verblijft op de goed beveiligde ZISZ-afdeling van FPC Dr. S. van Mesdag. Onder deze omstandigheden dient het verzoek om schorsing te worden toegewezen. De tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de instelling moet derhalve worden geschorst, in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie.
De voorzitter verzoekt de beklagcommissie dringend om het beklag met voorrang ter zitting van de beklagcommissie te behandelen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van het hoofd van de instelling, in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie die dringend verzocht wordt om het beklag met voorrang ter zitting van de beklagcommissie te behandelen.
Aldus gegeven door mr. R.M. Maanicus, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 april 2019.
secretaris voorzitter