Nummer: R-19/2711/GB
Betreft: [klager] datum: 8 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
2.1. Klager is sinds 26 april 2018 gedetineerd. Hij verblijft op dit moment in de gevangenis van de penitentiaire inrichting Achterhoek.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het enkele feit dat klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) is herroepen, is geen grond om klager niet te laten faseren. Daarbij is de politie bang dat verlofverlening zal leiden tot maatschappelijke onrust. Klager vraagt zich af waaruit die maatschappelijke onrust zal bestaan. Het gedrag van klager in de inrichting vormt bovendien evenmin een contra-indicatie voor verlofverlening. De directeur baseert zijn advies op andere uitgebrachte adviezen en heeft geen zelfstandige belangenafweging gemaakt.
3.2. De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen omdat klager niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt en het onverantwoord wordt geacht om klager in aanmerking te laten komen voor regimaire verloven op dat adres. Naast de omstandigheid dat bij de politie meerdere meldingen over het verlofadres bekend zijn, zal zijn verblijf leiden tot onrust in de (naastgelegen) wijk. Daarbij blijkt uit het advies van het Openbaar Ministerie (OM) dat klager een gedeeltelijke herroeping van zijn v.i. dient uit te zitten, omdat klager in de proeftijd van die eerdere v.i. is gerecidiveerd. Het OM stelt dat het verlenen van vrijheden zonder een plan om recidive te voorkomen, onverantwoord voorkomt. Daarbij volgt uit het selectieadvies dat klager op basis van het opgestelde D&R-plan wel in gesprek is gegaan met Iriszorg, maar dit zelf niet nodig vond omdat hij in detentie niet gebruikt. Op basis van de weigering tot medewerking aan de voorgestelde interventie en zijn recidive binnen een lopend toezicht, is het maar de vraag of klager geschikt is voor plaatsing in een b.b.i.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. De beroepscommissie stelt voorop dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. Uit het dossier volgt dat klagers v.i. is herroepen omdat hij zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Het OM adviseert negatief, omdat onvoldoende geconcretiseerd is hoe een terugval tijdens een verblijf in de b.b.i. voorkomen gaat worden. Daarbij blijkt uit het dossier dat de politie negatief heeft geadviseerd ten aanzien van het verlofadres. Het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de Minister in redelijkheid klagers verzoek tot plaatsing in b.b.i. heeft kunnen afwijzen. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 8 april 2019.
secretaris voorzitter