Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2656/GV, 02 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2656/GV

betreft: [klager]                                   datum: 2 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 januari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. H.M. Dunsbergen, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. De fictieve einddatum van klagers detentie is drie maanden verschoven, ten gevolge waarvan artikel 21, derde lid, van de Regeling niet van toepassing is. Klager heeft een e-mail van een woningbouwvereniging overgelegd en de noodzaak van zijn aanwezigheid toegelicht. De afspraak met de woningbouwvereniging was noodzakelijk zodat klager na zijn invrijheidstelling in zijn huisvesting kan voorzien. Op verzoek van de inrichting heeft klager de ingeplande afspraak van 11 januari 2019 naar 16 januari 2019 verzet. Laatstgenoemde datum heeft klager aan de inrichting doorgegeven. Vervolgens is de verlofaanvraag in behandeling genomen. De Minister erkent dat sprake is van een re-integratiebelang. Voorts is klager ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld aanvullende informatie omtrent de afspraak met de woonbouwvereniging aan te leveren. Daarom is sprake van een onzorgvuldige besluitvorming en een niet deugdelijke motivering. Op grond van het voorgaande kon klagers verzoek om incidenteel verlof redelijkerwijs niet worden afgewezen. Eerder door klager genoten verloven zijn goed verlopen. De afwijzing van onderhavige verlofaanvraag strijdt met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu uit dit artikel voortvloeit dat de detentieomstandigheden niet zodanig mogen zijn dat zij aan re-integratie in de weg staan. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde een woning te bezichtigen. In dit verband heeft de casemanager klager bericht dat het verlof eerst op 16 januari 2019 kan plaatsvinden. Klager heeft een e-mail overgelegd, waaruit volgt dat een afspraak op 11 januari 2019 is ingepland. De e-mail is niet aan klager gericht en het is onduidelijk of deze met het bezichtigen van een woning verband houdt. Nu klager op korte termijn in vrijheid zal worden gesteld, is het van belang dat hij praktische zaken rondom zijn huisvesting kan regelen. Uit de door klager overgelegde e-mail kan echter niet de noodzaak van zijn aanwezigheid worden afgeleid. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu klager binnen een maand na de beoogde verlofdatum voor invrijheidstelling, of regimes gebonden dan wel algemeen verlof in aanmerking komt. Het beoogde bezoek kan in dat kader worden afgelegd. Het multidisciplinair overleg heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft de uitnodiging voor de bezichtiging van de woning niet overgelegd, zodat geen positief advies wordt gegeven voor het verlenen van verlof voor maximaal een dag. Voorts komt klager binnen een maand na de beoogde verlofdatum in aanmerking voor invrijheidstelling. Het beoogde bezoek kan dan ook in dat kader worden afgelegd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 24 april 2018 negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege een ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, drugsmisbruik of een poging tot invoer van contrabande, gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken en risico voor een ongestoord verlof als gevolg van een gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde. Klager is recent veroordeeld en het OM heeft hoger beroep ingesteld, omdat de maatregel van terbeschikkingstelling niet is opgelegd. Vaststaat dat bij klager sprake is van ernstige psychische problematiek en een hoog recidiverisico. Het OM heeft op 20 juni 2018 positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer. Het Informatiepunt Detentieverloop heeft aangegeven dat het slachtoffer bij het door klager gepleegde delict een contactverbod wenst. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden. Nu het om het bezichtigen van een woning gaat, dient klager niet op het verlofadres te verblijven. Aan klager zal een locatieverbod worden opgelegd, onder de toepassing van elektronische controle.

3.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld. Tegen dit vonnis heeft het OM hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 29 mei 2019. Artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge artikel 31 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend om de gedetineerde in de gelegenheid te stellen praktische voorbereidingen op zijn invrijheidstelling te treffen, mits de invrijheidstelling binnen drie maanden te verwachten valt en de voorbereidingen niet op een andere wijze kunnen worden getroffen. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde een woning te bezichtigen. Uit de stukken komt naar voren dat klager met een woningbouwvereniging een afspraak voor 11 januari 2019 heeft gemaakt. Aangezien het verlof op deze datum om administratieve redenen niet kon worden gerealiseerd, heeft klagers casemanager hem bericht dat het incidenteel verlof eerst op 16 januari 2019 kon plaatshebben. Hoewel uit de stukken kan worden opgemaakt dat klager hiermee akkoord ging, is onvoldoende duidelijk of de afspraak op 16 januari 2019 daadwerkelijk doorgang zou vinden. De inrichting heeft hiervan geen (schriftelijke) bevestiging ontvangen. Bovendien was ten tijde van de verlofbeslissing niet zeker of klagers invrijheidstelling binnen drie maanden te verwachten was in verband met het hoger beroep in klagers strafzaak. Inmiddels is overigens de fictieve einddatum drie maanden verschoven, op grond waarvan is komen vast te staan dat de beoogde verlofdatum niet viel binnen de termijn van drie maanden waarop invrijheidstelling te verwachten was, als bedoeld in artikel 31 van de Regeling. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister om klagers verlofaanvraag af te wijzen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 2 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven