Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2649/GB, 09 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2649/GB

Betreft:            [klager]            datum: 9 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.).

2.         De feiten

Klager is sinds 17 maart 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De gronden zijn op 26 december 2018 ingediend. Tegen de afwijzende beslissing stond bezwaar open, omdat het niet klagers eigen verzoek was, maar dat van de inrichting. Verzocht wordt de zaak terug te verwijzen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Er zijn inderdaad wel gronden ingediend. Dat doet er niet aan af dat geen bezwaar openstond. Volgens de directeur van de inrichting heeft klager namelijk wel degelijk zelf het verzoek ingediend. Klager is op 7 augustus 2016 niet teruggekeerd van een regimair verlof. Op 7 maart 2018 werd hij in Italië aangehouden op grond van een Europees Arrestatiebevel (EAB). Sinds 23 juni 2018 heeft klager driemaal positief gescoord bij een urinecontrole. Dat hij daarvoor niet telkens disciplinair is gestraft, doet daaraan niet af. De reclassering schat klagers recidiverisico en het risico op onttrekking als hoog in. De initiële beslissing van 10 december 2018 is dus op goede gronden genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 72, eerste lid, van de Pbw kan tegen een afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 18 van de Pbw bij de beroepscommissie beroep in worden gesteld. Kennelijk heeft klagers casemanager het verzoek namens klager ingediend. Dat maakt nog niet dat sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de Pbw, waartegen bezwaar op grond van artikel 17, eerste lid, onder a., van de Pbw tegen kan worden ingediend. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de Minister een gedetineerde overplaatst op verzoek van de directeur (tenzij de gedetineerde daarmee instemt ex artikel 18, tweede lid, van de Pbw) of het Openbaar Ministerie (OM). Van de casemanager mag daarentegen worden verondersteld dat deze namens klager handelde. Klager had dus rechtstreeks beroep in moeten stellen. De Minister heeft hem evenwel ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De Minister had zich onbevoegd moeten verklaren en het bezwaar moeten doorzenden naar het secretariaat van de Raad om als rechtstreeks beroep te behandelen. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het onderhavige beroep dan ook inhoudelijk behandelen als ware het gericht tegen de afwijzende beslissing van 10 december 2018.

4.2.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3.      Uit het selectieadvies blijkt dat de reclassering klagers recidiverisico en het risico op onttrekken als hoog inschat. Dit laatste vindt steun in het feit dat klager zich van 7 augustus 2016 tot 7 maart 2018 daadwerkelijk heeft onttrokken en daarbij naar het buitenland is gevlucht. Daarom is geen sprake is van een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico. Gelet op artikel 3, eerste lid, onder a., van de Regeling, zal het beroep dan ook ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 9 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven