Nummer: R-19/2628/GB
Betreft: […] datum: 2 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.F.M. van Osta, namens[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de Inrichting voor Stelselmatige Daders (de ISD-afdeling) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Scheveningen ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sinds 7 juni 2017 gedetineerd. Hij nam deel aan de extramurale fase van het ISD-traject. Bij beslissing van 11 oktober 2018 is hij teruggeplaatst in de ISD-afdeling van de p.i. Scheveningen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is niet waar dat klager zich tijdens zijn extramurale fase zou hebben onttrokken aan zijn verblijf bij Fonteynenburg Ypendael. Die nacht mocht klager van het personeel daar echter niet verblijven, dus hij moest wel uitwijken naar zijn partner. Het personeel vermoedde namelijk dat klager betrokken was bij diefstal van een laptop en heeft daarvan aangifte gedaan. Daarom was hij gedurende 48 uur niet welkom. De dag erna moest klager zich van het personeel melden op het politiebureau. Dat heeft hij gedaan. De politie hield hem niet aan, maar stuurde hem terug naar Fonteynenburg. Vervolgens werd hij alsnog aangehouden en in de p.i. Groot Alphen geplaatst. De aangifte tegen klager wegens diefstal loopt nog. Ten aanzien daarvan merkt de officier van justitie echter op: “Dat meneer op beelden te zien is met iets onder zijn jas, zegt op zichzelf nog niet zoveel”. De reclassering heeft inmiddels erkend dat feitelijk geen sprake is geweest van een onttrekking. Niet geoordeeld kan worden dat klager zich niet aan de voorwaarden van de laatste fase van de ISD-maatregel heeft gehouden. De miscommunicatie met de reclassering en de inrichting kan klager niet worden tegengeworpen, nu de instelling juist had besloten klager nog laatste kans te geven.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Toen klager een time-out van 48 uur kreeg, was hij kennelijk al weg. Het is dus de vraag of dit aan hem is meegedeeld. Uit de rapportage van Fivoor blijkt dat klager al langer problemen vertoonde met betrekking tot drugsgebruik. Hij heeft de mogelijkheid gehad zich te melden bij Fonteynenburg of de reclassering, maar hij heeft ervoor gekozen zijn afspraken niet na te komen. Dit staat los van de time-out. Klager heeft op 16 september 2018 de instelling verlaten, liet niets van zich horen en was telefonisch niet bereikbaar. Om die reden, en gelet op klagers drugsgebruik, is hij teruggeplaatst.
4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie stelt het volgende vast. Op 16 september 2018 is bij Fonteynenburg een laptop verdwenen. Ten aanzien daarvan is tegen klager aangifte van diefstal gedaan. In de periode daarvoor is bij klager vaak wiet geroken en is hij eenmaal betrapt met cannabis in zijn handen. Op 16 september 2018 heeft de instelling beslist klager een time-out te geven. Onduidelijk is of deze beslissing hem is meegedeeld en of klager daarom op 16 september 2018 niet in de instelling de nacht heeft doorgebracht dan wel uit eigen overweging daartoe heeft besloten. In elk geval heeft klager de reclassering die nacht niet gebeld en was hij voor hen ook niet bereikbaar.
4.2. Volgens de afspraken van de reclassering moest klager aan de instelling en/of de reclassering melden wanneer hij afwezig zou zijn. Nu niet kan worden uitgesloten dat klager vanwege de hem opgelegde time-out afwezig is geweest en de instelling hiervan vanzelfsprekend op de hoogte was, is onvoldoende aannemelijk dat klager zich op 16 september 2018 heeft onttrokken aan detentie. De raadsvrouw heeft bovendien onweersproken gesteld dat de reclassering dit ook beaamt.
4.3. Het feit dat klager wordt verdacht van het plegen van een nieuw strafbaar feit in de extramurale fase van zijn ISD-traject, vormt, in combinatie met zijn drugsgebruik, echter voldoende grond om de bestreden beslissing te kunnen dragen. Klager heeft gedurende zijn verblijf in Fonteynenburg onvoldoende laten zien met de vrijheden en verantwoordelijkheden die hiermee gepaard gaan, te kunnen omgaan. Zijn strafrestant was (en is) nog relatief lang, dus hij heeft nog de kans opnieuw voor de extramurale fase in aanmerking te komen. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 2 april 2019.
secretaris voorzitter