Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2295/GV, 15 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-18/2295/GV

 

betreft: [klager]            datum: 15 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. D.J. Troost, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen c.q. aangehouden in afwachting van een hernieuwd onderzoek onder slachtoffers en nabestaanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De belangen van klager bij verlof zijn groot, nu uiterlijk december 2019 de beoordeling in de gratieprocedure dient plaats te vinden en tot op heden slechts drie (begeleide) verloven zijn verleend. Dit klemt nu geen sprake is van contra-indicaties. Sterker nog, zowel het Adviescollege, de directeur van de penitentiaire inrichting Dordrecht en de behandelaars van Fivoor zijn positief over verlofverlening. Dat de belangen van de slachtoffers op dit moment zwaarder zouden wegen is onbegrijpelijk, immers is sinds februari 2017 geen nieuwe informatie over de houding van slachtoffers en heeft de beroepscommissie nadien besloten dat klager drie keer met verlof mocht, welke verloven probleemloos zijn verlopen. Het laten verrichten van nieuw slachtofferonderzoek is geen reden om geen verloven toe te kennen in afwachting van die informatie. Daarnaast dienen de opgewekte verwachtingen een zwaarwegende factor te zijn in de belangenafweging, zo overwoog het Gerechtshof Den Haag in een uitspraak van 13 december 2011 betreffende een andere levenslanggestrafte. In het geval van klager geldt dat klager driemaal succesvol verlof heeft genoten, de beroepscommissie heeft bepaald dat verlof onderdeel moet zijn van het resocialisatieplan, er geen contra-indicaties zijn voor verlofverlening, het Adviescollege vierwekelijks verlof adviseert en hierdoor de verwachtingen zijn gewekt dat vaker verlof zou worden verleend. Nadrukkelijk wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren en de Minister te bevelen onverwijld een nieuwe verlofbeslissing te nemen, ertoe strekkende dat binnen zeven dagen na de uitspraak het volgende incidentele verlof wordt verleend, waarbij afschaling van de beveiliging dient plaats te vinden.

 

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De beslissing van 22 november 2018 waartegen onderhavig beroep is gericht is gelijkluidend aan de beslissing van 25 september 2018, waartegen beroep is ingesteld onder het kenmerk R-18/1758/GV. Verwezen wordt dan ook naar de reactie zoals ingediend in voornoemde procedure. Die reactie luidt – samengevat – als volgt:

Klager stelt in zijn beroepschrift dat een eerdere verlofaanvraag bij beslissing van 14 juni 2018 is afgewezen, omdat nog geen vervolgadvies van het Adviescollege beschikbaar was. Hij stelt dat in die verlofbeslissing niet is aangevoerd dat het verlof geen doorgang kon vinden, omdat nog niet beslist was op het beroep gericht tegen de plaatsing in FPC De Kijvelanden. Dat een eerdere weigering is gebaseerd op het ontbreken van een vervolgadvies van het Adviescollege, betekent niet dat in een hernieuwde beslissing geen andere weigeringsgrond gehanteerd mag worden. De beroepscommissie heeft de Minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen en heeft de Minister hierbij de ruimte gegeven een nieuwe afweging te maken.

Uit het advies van het Adviescollege volgt dat het college het van belang vindt dat klager verlof krijgt om vorderingen die hij maakt in zijn behandeling, in praktijk te brengen. Op dit moment ondergaat klager echter geen behandelingen meer; ze zijn gezien de beoogde overplaatsing naar een behandelsetting beëindigd. Er is dus geen sprake (meer) van een situatie waarin klager de vorderingen die hij in zijn behandeling maakt, in de praktijk kan brengen. De verlofaanvraag bevat ook geen toelichting op wijze waarop het verlof aansluit bij de behandeling. In die situatie weegt de Minister het belang van de slachtoffers zwaarder. Dat met deze weigering de re-integratie zou worden vertraagd, wordt betwist. Daargelaten dat de stelling niet wordt onderbouwd, is het duidelijk dat voor re-integratie eerst een intensieve behandeling nodig is. Eventueel op te lopen vertraging is dan ook te wijten aan het verzet van klager tegen zijn plaatsing in FPC De Kijvelanden.

 

Voor klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen van belang.

Het Adviescollege Levenslanggestraften heeft op 19 oktober 2018 geadviseerd om klager zo spoedig mogelijk in aanmerking te laten komen voor verlof in het kader van zijn re-integratietraject, waarbij de slachtoffers en nabestaanden die hebben aangegeven er prijs op te stellen zorgvuldig en tijdig op de hoogte worden gesteld. Het Adviescollege verwijst in dat advies naar zijn advies van 14 maart 2018 waarin is overwogen dat ondanks het grote leed van de slachtoffers en nabestaanden het re-integratietraject van klager en de verlofverlening aan hem moet worden voortgezet. Voorts verwijst het Adviescollege naar zijn advies van 27 juni 2018 waarin het adviseert klager iedere vier weken in het kader van zijn re-integratie op begeleid verlof te laten gaan, zolang klager nog in een p.i. verblijft.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd ten aanzien van een verlof onder bewaking van DV&O, met toepassing van elektronisch toezicht.

 

De beoordeling

Klager is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 februari 1994 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens doodslag, tweemaal poging tot doodslag, diefstal door middel van braak en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij verblijft in verband hiermee sinds 1 december 1992 in detentie. Op 27 juli 2012 heeft hij een (eerste) gratieverzoek ingediend. Op dat verzoek is nog niet beslist.

De beroepscommissie merkt op dat met ingang van 1 september 2017 met artikel 20d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting een specifieke bepaling die ziet op verlof ten behoeve van de re-integratie van levenslang gestrafte gedetineerden in werking is getreden (wijziging van de Regeling met ingang van 1 september 2017, Stcrt. 2017, nr. 48627). Gelet op de inwerkingtreding van deze nieuwe en specifiek op re-integratieverlof voor levenslang gestrafte gedetineerden toegespitste bepaling, is een incidenteel verlof als bedoeld in artikel 21 van de Regeling, anders dan de beroepscommissie in RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV heeft overwogen, niet langer een voor levenslanggestrafte gedetineerden passende vorm van verlof met een re-integratie- en/of resocialisatiedoel. Klagers verzoeken tot verlof dateren echter al voor de inwerkingtreding van voornoemd artikel. Onderhavig verzoek borduurt hierop voort en zal dan ook zonder toepassing van het nieuwe beleidskader worden beoordeeld (vgl. RSJ 9 februari 2019, R-17/1758/GV).

De beroepscommissie stelt voorop dat zij in haar tussenbeslissing RSJ 31 augustus 2016, 16/1660/GV heeft gewezen op het belang van deelname aan resocialisatieactiviteiten, waaronder verloven zijn begrepen, voor een zorgvuldige voorbereiding van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte. In de eindbeslissing in die zaak (RSJ 12 april 2017, 16/1660/GV) heeft de beroepscommissie overwogen dat het niet langer redelijk is klager verlof te onthouden en is aan de Staatssecretaris opgedragen klagers eerste incidenteel verlof binnen drie maanden na die uitspraak te laten plaatsvinden. Klager heeft vervolgens op 30 december 2017 zijn eerste (beveiligde en begeleide) verlof genoten voor de duur van acht uur, voor bezoek aan zijn partner en kind(eren), onder begeleiding en bewaking. Vervolgens heeft klager op 11 april 2018 en op 13 mei 2018 (beveiligde en begeleide) verloven genoten, telkens voor de duur van acht uren. Deze verloven zijn goed verlopen. Daaropvolgende verlofaanvragen zijn afgewezen in afwachting van een (vervolg)advies van het Adviescollege Levenslanggestraften en vervolgens – zoals in het onderhavige geval – omdat de Minister de belangen van de slachtoffers en nabestaanden veel zwaarder weegt dan het Adviescollege en (vervolgens) daarbij aan Slachtofferhulp Nederland heeft verzocht wederom onderzoek te verrichten naar de mening van de slachtoffers en nabestaanden inzake verlofverlening aan klager. Door klager is tegen voormelde afwijzingen telkens beroep ingesteld. Naar aanleiding van RSJ 9 januari 2019,  R-18/1758/GV heeft de Minister op 23 januari 2019 aan klager - eenmalig - (beveiligd en bewaakt) verlof toegekend voor 10 februari 2019 voor de duur van acht uur.

De Minister heeft (kortgezegd) bij de onderhavige afwijzing aan de belangen van slachtoffers en nabestaanden een groter gewicht toegekend dan aan klagers belang bij verlof. Slachtofferhulp Nederland is verzocht onderzoek te verrichten naar de mening van slachtoffers en nabestaanden inzake de verlofverlening aan klager om te bezien of hun situatie inmiddels is gewijzigd.

Klager verzoekt om incidenteel verlof voor een bezoek aan zijn partner en dochter in het kader van zijn re-integratie. Namens klager is toegelicht dat de belangen van klager bij verlof groot zij, nu uiterlijk in december 2019 de beoordeling in de gratieprocedure dient plaats te vinden en aan klager - ten tijde van het beroep - slechts drie (begeleide) verloven waren verleend.

De beroepscommissie overweegt dat Slachtofferhulp Nederland in februari 2017 uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Zij willen dat klager opgesloten blijft, waarbij een van hen vindt dat klager anderzijds een nieuwe kans verdient. Het Adviescollege Levenslanggestraften heeft geadviseerd - ondanks het grote leed van de slachtoffers en nabestaanden - het re-integratietraject van klager en de verlofverlening aan hem voort te zetten. Het Adviescollege adviseert om klager zo spoedig mogelijk in aanmerking te laten komen voor verlof in het kader van zijn re-integratietraject.

Gelet op het hiervoor overwogene, de omstandigheid dat klager thans ruim 26 jaar gevangenisstraf heeft ondergaan en het feit dat eerdere verloven zonder incidenten zijn verlopen, dient klagers belang bij verlofverlening in dit stadium te prevaleren boven dat van de slachtoffers en nabestaanden, die willen dat klager opgesloten blijft. Dat de Minister opnieuw aan Slachtofferhulp Nederland heeft verzocht onderzoek te verrichten naar de mening van slachtoffers en nabestaanden inzake verlofverlening, doet aan dit oordeel niet af. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

 

3.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij vernietigt de bestreden beslissing en draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen toegespitst op het verlenen van verlof, dat (in beginsel) binnen twee maanden na de datum van de onderhavige uitspraak moet hebben plaatsgevonden, en verdere verloven als onderdeel van zijn resocialisatieplan.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 15 april 2019

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven