nummer: R-19/2526/GA
betreft: [klager] datum: 2 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van[…], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 21 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, betreffende de beslissing van 6 september 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (AE 2018/757), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens diefstal. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Aansluitend dient klager een principale hechtenis van zeven dagen te ondergaan, evenals een gevangenisstraf van zeven dagen in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 6 juni 2019. Klagers verzoek om incidenteel verlof voor het bijwonen van de bevalling van zijn vriendin is afgewezen, omdat de beweerde band tussen klager en zijn vriendin onvoldoende is aangetoond. Wat klager in beroep heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter, met dien verstande dat waar de beklagrechter overweegt dat voor de verlening van incidenteel verlof een hechte relatie tussen de gedetineerde en de te bezoeken persoon dient vast te staan of een bevestiging van een dergelijke relatie door de burgerlijke stand dient te geschieden, zij daarvoor verbeterd leest dat een dergelijk incidenteel verlof kan worden verleend indien de beweerde band bestaat, de relatie hecht is, en de te bezoeken persoon geen bezwaar tegen het bezoek heeft (artikel 22, eerste lid, van de Regeling tijdelijke verlaten van de inrichting). Op grond van het tweede lid van dit artikel kan incidenteel verlof slechts worden verleend in verband met geboorte indien de desbetreffende toestand of gebeurtenis door een arts respectievelijk de burgerlijke stand is bevestigd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 2 april 2019.
secretaris voorzitter
Versie informatie document
Publicatie op Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming:
Huidige versie: 1
Datum beschikbaarheid huidige versie: 19-04-2019 (vanaf dit moment beschikbaar op Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming)
Datum document:
Uitspraakdatum: 02-04-2019