Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2638/GB, 02 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2638/GB

Betreft:            […]      datum: 2 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 20 juli 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is reiniger. Hij begrijpt niet dat hij niet kan werken aan zijn resocialisatie, terwijl hem wel deze baan met verantwoordelijkheden en vrijheden is gegund. Dit wordt onderbouwd door een overgelegde brief van de werkmeester. Het klopt dat klager zich in het verleden heeft onttrokken, maar daarmee is niet alles gezegd. Bij de eerste onttrekking had klager al een faseringstraject van achttien maanden goed doorlopen. Hij is alleen na de schorsing in hoger beroep niet teruggekeerd om zijn strafrestant uit te zitten. Zijn tweede onttrekking was om er voor zijn kinderen te zijn, die levensgevaar liepen door de humanitaire crisis in Venezuela. Hij heeft hiermee niet zijn straf willen ontlopen. Op dit moment bestaat geen gevaar meer voor klagers kinderen, dus is geen sprake meer van vluchtgevaar. De Minister bagatelliseert deze omstandigheden.

3.2.      Namens de Minister is de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager heeft zich van 9 januari 2014 tot 17 juli 2016 en van 20 maart 2017 tot 20 mei 2017 onttrokken aan detentie. Daarna is hij eenmaal op begeleid verlof geweest om afscheid te kunnen nemen van zijn overleden vader. Door de eerdere onttrekkingen bestaat onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van regimaire verloven. Klagers verklaringen rechtvaardigen de onttrekkingen niet. Hij had destijds strafonderbreking moeten vragen, als hij meende dat zijn aanwezigheid noodzakelijk was voor zijn kinderen.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2.      Uit klagers registratiekaart blijkt dat hij zich van 9 januari 2014 tot 8 juli 2016 en van 20 maart 2017 tot 21 mei 2017 heeft onttrokken aan detentie. Het doet er niet toe wat zijn redenen daarvoor waren. Het gaat erom dat hij tot tweemaal toe heeft aangetoond dat hij in staat is zich te onttrekken, als dat naar zijn mening gerechtvaardigd is. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat zo’n situatie zich weer zal voordoen. Daarbij komt dat klager nog een relatief lang strafrestant heeft (tot 1 juli 2020). De verleiding en gevolgen van een onttrekking zijn dus groot. De afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. kan op dit moment dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Dat klager al enige tijd reiniger is, maakt dat oordeel niet anders, omdat de vrijheden en verantwoordelijkheden die daarbij horen, veel beperkter zijn dan bij een plaatsing in een b.b.i. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 2 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven