Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2601/GA, 02 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2601/GA

betreft: [klager]            datum: 2 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.P. Visser, namens[…], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 december 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, betreffende de beslissing van 9 november 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (AR 2018/629),  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden met aftrek, wegens verkrachting. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 7 juli 2019. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen van verlof aan klager, omdat hij – kort gezegd – (nog) niet met de geïndiceerde behandeling is gestart. Aangezien klager het door hem gepleegde delict ontkent, kan geen inschatting van de (eventueel) aanwezige risico’s worden gemaakt. Voorts beschikt klager niet over een aanvaardbaar verlofadres en stond ten tijde van de bestreden beslissing de einddatum van klagers detentie niet vast. Op grond van voornoemde omstandigheden kon de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder e en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, in redelijkheid klagers verlofaanvraag afwijzen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

2.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 2 april 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven