Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1358/SGA, 27 maart 2019, schorsing
Uitspraakdatum:27-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 Nummer         : S-19/1358/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 27 maart 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van  […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 24 maart 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 24 maart 2019 om 15.00 uur en eindigend op 3 april 2019 om 15.00 uur, wegens het aantreffen van contrabande (anabolen) in verzoekers cel. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke mededeling van de commissie van toezicht van 26 maart 2019 inhoudende dat het schorsingsverzoek tevens als klaagschrift is aangemerkt alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 26 maart 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 24 maart 2019, volgt dat tijdens een LBB-celinspectie op verzoekers cel contrabande is aangetroffen, te weten drie ampullen met anabolen. De directeur heeft dit aangemerkt als een handelshoeveelheid harddrugs en heeft verzoeker een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Verzoeker stelt dat de directeur niet heeft kunnen vaststellen dat het gaat om anabolen en zegt dat hij de ampullen bij zich hield voor een medegedetineerde.

De voorzitter overweegt als volgt.

Gelet op de ‘Sanctiekaart 2016’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, kan voor het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs maximaal veertien dagen strafcel worden opgelegd. Bezit van niet voorgeschreven illegale middelen (waaronder volgens de Sanctiekaart dienen te worden verstaan middelen als vermeld op lijst I van de Opiumwet of aangewezen bij Algemene maatregel van bestuur overeenkomstig artikel 3a van de Opiumwet) wordt in de Sanctiekaart gelijkgesteld aan het bezit van harddrugs. Anabole steroïden, wat daar verder ook van zij, vallen (ook volgens de Sanctiekaart) niet onder harddrugs of zijn daarmee in de Sanctiekaart gelijkgesteld. Oplegging van de disciplinaire straf van tien dagen strafcel dient in de beslissing waarbij de straf wordt opgelegd deugdelijk (draagkrachtig) te worden gemotiveerd en des te meer wanneer bij de strafoplegging wordt afgeweken van de Sanctiekaart 2016. De door de directeur gegeven motivering: “Handel en bezit van anabolen is in de inrichting verboden. Het in bezit hebben van een handelshoeveelheid anabolen, dat als harddrugs gesanctioneerd wordt, verstoort de rust, orde en veiligheid in de inrichting”, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende om een langdurige afzondering in een strafcel te rechtvaardigen, nu het bezit van anabolen ten onrechte wordt gelijkgesteld met het bezit van harddrugs en onvoldoende is gebleken dat sprake is van een handelshoeveelheid.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 27 maart 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven