Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1362/SGA, 29 maart 2019, schorsing
Uitspraakdatum:29-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1362/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 29 maart 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.C. Pedrotti, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 22 maart 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 22 maart 2019 om 14.30 uur en 5 april 2019 om 14.30 uur, wegens het toepassen van fysiek geweld jegens een medegedetineerde.  De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 25 maart 2019, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 26 maart 2019 en de schriftelijke reactie van verzoekers raadsvrouw van 27 maart 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Door verzoekers raadsvrouw is aangevoerd dat niet is voldaan aan de formele vereisten genoemd in de artikelen 57 en 58 van de Pbw. De voorzitter constateert dat uit de beslissing volgt dat verzoeker voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf door de directeur is gehoord en dat de schriftelijke mededeling van de beslissing op 22 maart 2019 om 20.56 uur aan verzoeker is uitgereikt. De voorzitter constateert dat de vormvoorschriften als bepaald in de artikel 57 en 58 van de Pbw door de directeur in acht zijn genomen. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder de schriftelijke verslagen van 15 maart 2019 en 19 maart 2019, volgt dat op 15 maart 2019 vermoedelijk een vechtpartij had plaatsgevonden in de keuken. Om nader onderzoek te kunnen doen naar verzoekers betrokkenheid bij de vechtpartij is aan verzoeker op 15 maart 2019 een ordemaatregel opgelegd. Uit de schriftelijke verslagen volgt dat verzoeker het personeel heeft geholpen om een medegedetineerde zijn cel in te krijgen. Hierna kregen verzoeker en de medegedetineerde een woordenwisseling en begon verzoeker in te slaan op de medegedetineerde, waarna personeel de vechtpartij heeft beëindigd. Uit het schriftelijk verslag van 15 maart 2019 volgt dat het personeel samen met enkele medegedetineerden verzoeker heeft tegengehouden. De directeur stelt in de bestreden beslissing dat na onderzoek is gebleken dat verzoeker aandeel in de vechtpartij heeft gehad door onder andere de keukendeur te blokkeren, de vechtpartij niet te melden bij het personeel en – nadat de vechtpartij in de keuken was beëindigd – een medegedetineerde heeft geslagen. Verzoeker stelt dat hij onterecht in de strafcel is geplaatst, omdat hij juist de vechtende gedetineerden uit elkaar wilde halen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan voor het toepassen van fysiek geweld jegens een medegedetineerde op grond van de ‘Landelijke Sanctiekaart 2016’ een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in straf- of eigen cel opgelegd worden. Hoewel naar het voorlopig oordeel van de voorzitter uit de schriftelijke verslagen voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker niet enkel geweld heeft toegepast jegens een medegedetineerde, maar ook de deur van de keuken heeft geblokkeerd, is de directeur fors ten nadele van verzoeker afgeweken van de Sanctiekaart. De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel te motiveren. De voorzitter stelt vast dat deze motivering in de beslissing en in de schriftelijke inlichtingen ontbreekt. De directeur heeft niet aangegeven waarom – naast het toepassen het geweld – het blokkeren van de keukendeur door verzoeker een dergelijke hoge(re) straf rechtvaardigt. De voorzitter acht de opgelegde straf dan ook voorlopig oordelend, niet proportioneel. Gelet daarop zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog , voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 29 maart 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven