Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2208/GA, 1 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2208/GA

betreft: [klager]            datum: 1 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, gericht tegen een uitspraak van 2 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Arnhem, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman mr. A.H.T. de Haas in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft de beslissing van 21 september 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot incidenteel verlof (A-2018-360). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep - samengevat - als volgt toegelicht.
Klagers verlofaanvraag is afgewezen naar aanleiding van twee eerdere positieve beslissingen op zijn verzoeken tot incidenteel verlof. Zowel op 10 september 2018 als op 13 september 2018 is hij in de gelegenheid gesteld afscheid te kunnen nemen van zijn moeder. Voorafgaand aan de verloven is de moeder van klager drie keer in de inrichting geweest om alles te regelen omtrent het afscheid. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de directeur bevoegd te beslissen op het verzoek conform de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Alle omstandigheden zijn tegen elkaar afgewogen en het weloverwogen besluit is genomen om het verzoek af te wijzen. De situatie van klager is betreurenswaardig, maar het is niet mogelijk om bij elke kleine verandering in de situatie van klagers moeder incidenteel verlof toe te kennen. Klager is op 6 november 2018 en op 7 december 2018 nogmaals in de gelegenheid gesteld om afscheid te nemen van zijn moeder. Op 5 februari 2019 heeft hij de afscheidsdienst mogen bijwonen. Klager heeft in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt en heeft in zijn reactie op het beroep laten weten dat zijn moeder op 29 januari 2019 is overleden, waardoor een eventueel toekomstig verlof in verband met afscheid van zijn moeder niet meer aan de orde kan zijn.

3.         De beoordeling
Klager heeft om incidenteel verlof verzocht op 21 september 2018 om afscheid te kunnen nemen van zijn zieke moeder. Ingevolge artikel 21 van de Regeling, kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge artikel 22, tweede lid van de Regeling kan incidenteel verlof slechts worden verleend in verband met geboorte, ziekte, lichamelijke of geestelijke gesteldheid of overlijden van een relatie indien de desbetreffende toestand of gebeurtenis door een arts respectievelijk de burgerlijke stand is bevestigd. Op grond van 23 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan in een levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder. Uit het dossier volgt dat klager op 11 september 2018 een kort bezoek heeft gebracht aan zijn zieke moeder. Omdat dit verlof maar 45 minuten duurde, is hij op 13 september 2018 wederom in de gelegenheid gesteld om afscheid te nemen van zijn moeder. Na de onderhavige afwijzing van het verlof is klager op 6 november 2018 en op 7 december 2018 nogmaals in de gelegenheid gesteld om afscheid te nemen van zijn moeder. Op 5 februari 2019 heeft hij de afscheidsdienst bijgewoond. Hoewel de wens van klager om zo vaak mogelijk een bezoek te brengen aan zijn zieke moeder begrijpelijk is, kan de beslissing om onderhavig verzoek af te wijzen - gelet op voornoemde omstandigheden en het korte tijdsbestek tussen de verzoeken - niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep van de directeur wordt daarom gegrond verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven