Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3052/GB, 15 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3052/GB

Betreft:            [klager]            datum: 15 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.N. de Boer, namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 6 maart 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt de Minister voor Rechtsbescherming, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019 stb-2018-498),en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 11 maart 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 11 februari 2019 is klager opgeroepen zich op 11 maart 2019 te melden in de p.i. Alphen voor het ondergaan van 60 dagen gevangenisstraf. Op 25 februari 2019 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend, dat op 6 maart 2019 ongegrond is verklaard. Op 11 maart 2019 heeft klager zich bij de p.i. Alphen gemeld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Namens klager is verzocht om uitstel van zijn melddatum. Hij is vanaf 1 september 2019 beschikbaar voor de tenuitvoerlegging van zijn straf. Hij heeft een zoon die al jaren kampt met suïcidale neigingen. Hij is als vader onmisbaar in de begeleiding van zijn zoon. Zijn zoon zit midden in zijn eindexamenjaar. Het behalen van zijn eindexamen is voor hem van groot belang, aangezien hij kampt met faalangsten. Klager begeleidt zijn zoon intensief bij het behalen van zijn eindexamen. De behandelend arts heeft gezegd dat hij de melddatum van 11 maart 2019 zeer zorgwekkend vindt en meent dat klagers zoon op dit moment de begeleiding van zijn vader meer dan ooit nodig heeft. Voorts blijkt uit een brief van de compagnon van klager dat hij de komende maanden onmisbaar is voor hun bedrijf. Daarnaast kampt klagers vrouw op dit moment met fysieke klachten, waardoor de zorg voor het gezin en zichzelf wordt bemoeilijkt. De verstandhouding van klagers vrouw met zijn zoon is moeizaam, waardoor deze de zorg en begeleiding van zijn moeder niet aanvaardt. Namens de Minister is het bezwaarschrift van klager ongegrond verklaard in overeenstemming met het advies van de advocaat-generaal. Het advies van de advocaat-generaal luidt dat het verzoek tot uitstel te laat is ingediend; dat de straf op 20 juni 2015 onherroepelijk is geworden; dat een eerder gratieverzoek niet is ingewilligd en dat de persoonlijke situatie van klager onveranderd is. Bovendien zouden de andere omstandigheden ook geen zwaarwegende omstandigheden opleveren om uitstel te verlenen. Het advies is onverklaarbaar, omdat het Openbaar Ministerie positief heeft geadviseerd op het gratieverzoek van klager. Dit positieve advies komt niet terug in de beslissing van de Minister. Ten eerste is het verzoek tot uitstel niet te laat ingediend. Verder wordt in het advies van de advocaat-generaal gesteld dat de persoonlijke omstandigheden van klager onveranderd zijn sinds het laatste gratieverzoek en dat klager zich dus had kunnen voorbereiden op het feit dat hij deze straf moest uitzitten. Het eerste gratieverzoek van 17 november 2015 komt er onder andere op neer dat klager thuis onmisbaar is bij de begeleiding van zijn zoon, die een zelfmoordpoging had gedaan en nog steeds kampt met suïcidale neigingen. Drieënhalf jaar later wordt het gratieverzoek afgewezen, omdat niet duidelijk is of de situatie op dat moment nog steeds hetzelfde is. Het is een onbegrijpelijke beslissing van het gerechtshof, dat eerst het gratieverzoek 3,5 jaar laat liggen en vervolgens geen contact opneemt om te onderzoeken hoe de situatie op dat moment is, maar simpelweg het gratieverzoek afwijst. Om die reden is een tweede gratieverzoek ingediend, waarbij een brief van de behandelend psycholoog is bijgevoegd die verklaart dat de situatie nog steeds onveranderd is. De situatie is op dit moment echter wel degelijk anders. De zoon van klager doet dit jaar eindexamen. Dit is voor ieder kind een uiterst stressvolle aangelegenheid en zeker voor klagers zoon, die kampt met faalangst en suïcidale neigingen. De gevolgen zijn niet te overzien als zijn vader nu in deze fase thuis wegvalt. Klager heeft te kennen gegeven dat hij bereid is afspraken te maken over de melddatum. Dan is hij in de gelegenheid zijn zoon door zijn eindexamen heen te helpen en vervangende zorg te realiseren. Verder kan hij voor een deugdelijke waarneming van zijn werkzaamheden in het bedrijf zorgen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie, zoals volgt uit het e-mailbericht van 1 maart 2019, positief geadviseerd op het ingediende gratieverzoek. Verzocht wordt de gronden mondeling toe te lichten en daartoe twee getuigen op te roepen.

3.2.  De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt in beroep toegelicht.

Waar de raadsvrouw opmerkt dat de belangen van klager, zijn gezin en het bedrijf in schril contrast staan tot het belang van onmiddellijke tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, het volgende. Klager heeft ruimschoots de gelegenheid gehad in te spelen op de consequenties van de noodzaak tot tenuitvoerlegging waarvan thans sprake is. Ook in geval van ziekte dient een bedrijf maatregelen, c.q. voorzieningen gericht op het borgen van de continuïteit van de onderneming en de werkzaamheden te treffen. Klager is sinds 2015 op de hoogte van het feit dat hij zijn straf dient te ondergaan. Hiervóór was klager opgeroepen zich te melden op 22 december 2015. Vanwege het eerste gratieverzoek bij de Dienst Justis is het vonnis opgeschort met ingang van 10 december 2015 tot 11 februari 2019. Klager had daarmee al rekening dienen te houden of maatregelen te treffen voor het moment waarop hij zich diende te melden. Voorts is het eerste verzoek tot gratie reeds op 10 april 2018 afgewezen. Ook sindsdien heeft klager de gelegenheid gekregen maatregelen te treffen, met name in verband met de zorg van zijn zoon. Onduidelijk is welke acties hij hiervoor heeft ondernomen. Het Openbaar Ministerie heeft geen positief advies uitgebracht ten aanzien van het tweede verzoek tot gratie. Dit volgt uit het bericht van de advocaat-generaal van 7 maart 2019.

4.         De beoordeling

4.1.      Namens klager is verzocht het beroepschrift mondeling toe te lichten en twee getuigen op te roepen om de gronden van het beroep toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting of het horen van getuigen niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op basis van de stukken op het beroep te beslissen.

4.2.      Klager verzoekt om uitstel van de melddatum, vanwege – kort samengevat – gezinsproblematiek en werk-gerelateerde problematiek. Op 14 november 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam klager veroordeeld tot – onder meer – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Dit arrest is op 20 juni 2015 onherroepelijk geworden. Het eerste gratieverzoek is op 10 april 2018 afgewezen. Het tweede gratieverzoek van 22 juni 2018 schort de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf niet op. Klager heeft inmiddels voldoende gelegenheid gehad te anticiperen op zijn aankomende detentie. De gevolgen van een vrijheidsstraf komen voor rekening en risico van de veroordeelde. Dat een compagnon van klager heeft opgemerkt dat klager de komende maanden onmisbaar is voor het bedrijf dat zij runnen, maakt dit niet anders. Hierop had klager kunnen en moeten anticiperen; de duur van de opgelegde vrijheidsstraf is bovendien beperkt. Uit de brief van de compagnon van 28 februari 2019 volgt voorts dat zij twee jaar geleden zijn begonnen met het project waaraan zij thans werken en waarvoor klagers aanwezigheid onmisbaar is. Klager was derhalve op het moment dat hij begon met het project, reeds bekend met de kans dat hij, bij afwijzing van het gratieverzoek, nog de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf diende te ondergaan. Daarnaast is het een bekend gegeven dat inherent aan het ondergaan van een vrijheidsstraf is dat dat van invloed is op het leven van naaste familieleden van degene die de straf ondergaat. Hetgeen klager heeft aangevoerd ten aanzien van de medische problemen van zijn vrouw en de psychische problematiek van zijn zoon, geeft onvoldoende aanleiding tot het verlenen van uitstel. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 15 maart 2019.                              

                                                                      

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven