Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2881/GA, 25 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2881/GA

Betreft:            [Klager]           datum: 25 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F. Visser, namens [Klager], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 15 februari 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2019, gehouden in de p.i. Vught, is de raadsman van klager, mr. F. Visser, gehoord. Voorts is […] gehoord, directeur van het PPC van de p.i. Haaglanden. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 15 februari 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft kenbaar gemaakt dat hij bereid is om vrijwillig cisordinol druppels te nemen. Hij heeft in het kader van het ondergaan van een a-dwangbehandeling slechts één keer een depot gehad, nadien heeft hij zijn medicatie vrijwillig ingenomen. Hij ervaart een depot als zeer nadelig, omdat hij zich hierdoor vergiftigd voelt. Hij voelt zich geen mens meer nadat hij een depot toegediend heeft gekregen. Bij de druppels cisordinol ervaart hij niet deze bijwerkingen en hij neemt deze dan ook vrijwillig in. Klager vindt het kwetsend dat over hem is opgenomen dat hij aan psychische stoornis lijdt. De noodzaak van de a-dwangbehandeling komt niet evident naar voren uit het dossier. Het lijkt alsof er voor is gekozen als een stok achter de deur. Er wordt vanuit het perspectief van de directeur als volgt geredeneerd. Als klager niet zijn medicatie vrijwillig inneemt, dan kan alsnog de medicatie onder dwang worden ingespoten. Als op deze manier wordt geredeneerd, dan ligt het meer in de rede om voor een b-dwangbehandeling te kiezen. Als klager weigert en daardoor ontstaat acuut gevaar, dan kan in zulke gevallen gekozen worden voor een b-dwangbehandeling. Een a-dwangbehandeling dient in deze casus geen enkel doel en is ook niet noodzakelijk. Het eventuele gevaar kan op een andere wijze worden opgevangen. Klagers persoonlijke omstandigheden zijn ernstig. Klager is meermalen overgeplaatst naar een andere p.i. dan wel naar een andere kliniek. Dat is belastend voor klager. Nadat aan klager een gevangenisstraf is opgelegd, heeft hij besloten dat hij niet meer wil deelnemen aan het criminele circuit. Hij is gemotiveerd om zijn problemen aan te pakken en verleent daarom zijn medewerking. De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager neemt de cisordinol druppels vrijwillig in, maar dat is niet altijd zo geweest. Ook is deze vorm van medicatie toediening ontoereikend gebleken om het toestandsbeeld van klager te verbeteren. In het verleden heeft hij meermalen geweigerd medicatie te nemen en de kans is groot dat hij dat weer doet als het dwingende karakter niet meer aanwezig is. Daarom is gekozen voor een a-dwangbehandeling. Hij neemt momenteel zijn medicatie vrijwillig in, omdat hij weet dat het anders wordt ingespoten. Het dwingende karakter van de behandeling is noodzakelijk, ook als hij vrijwillig zijn medicatie inneemt. Klager vervalt immers anders in zijn oude gedrag en weigert dan zijn medicatie te nemen.

3.         De beoordeling

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, een verklaring van de behandelend psychiater dient over te leggen, evenals een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waarbij zijn gevoegd de verklaring van de behandelend psychiater die tevens een samenvatting van het behandelplan inhoudt van 23 januari 2019 en de verklaring van een onafhankelijke psychiater van 5 februari 2019, komt – kort en zakelijk weergegeven – naar voren dat klager bij eerdere opname in een PPC in 2013 bekend was met een conversiestoornis (DD psychose NAO), een paniekstoornis met agorafobie, DD persoonlijkheidsstoornis NAO met voornamelijk vermijdende en afhankelijke trekken en daarnaast antisociale trekken. In 2018, tijdens een verblijf in FPK De Woenselse Poort te Eindhoven, werd gedacht aan een complexe persoonlijkheidsproblematiek. Er was sprake van een vertekening van de werkelijkheid, angst-, paniek- en neurocognitieve stoornissen, met name in het executief functioneren. Tijdens het laatstgenoemde verblijf hebben zich twintig incidenten voorgedaan waar klager een rol in had. Klager heeft gescholden en gedreigd, heeft het personeel beschuldigd, heeft geweld gebruikt en zich dreigend uitgelaten, waarbij deze incidenten samenhingen met zijn psychotisch toestandsbeeld. Vervolgens is klager geplaatst in de p.i. Middelburg, waar hij een medegedetineerde plotseling bij de keel greep. Hierna is hij op 4 december 2018 overgeplaatst naar het PPC van de p.i. Haaglanden. Tijdens het transport naar en de plaatsing in een observatiecel was klager agressief en probeerde hij personeel een kopstoot te geven, te bijten en te bespugen. Aan hem werd vervolgens een dwangbehandeling op grond van artikel 32, onder b, van de Pbw opgelegd. Hiermee verdween de agressie naar de achtergrond en was hij aanspreekbaar. Hij bleek floride psychotisch. Klager was steeds ambivalent met betrekking tot medicatiegebruik. Hij accepteerde cisordinol druppels, maar weigerde deze vanaf 18 december 2018 weer. Op 25 december 2018 was klager verbaal en fysiek agressief naar personeel. Op donderdag 27 december 2018 was sprake van verder oplopende agitatie en vijandigheid, zodanig dat klager alleen met boeien om kon luchten. Hij deed verkapte doodsbedreigingen naar het personeel en hij was evident psychotisch. Aan klager werd een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d onder b van de Pbw (b-dwangbehandeling) opgelegd. Op 10 januari 2018 kreeg klager het laatste depot in het kader van voormelde b-dwangbehandeling en op 18 januari 2018 werd hij fors verbaal agressief naar personeel. Uit het dossier blijkt afdoende dat sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten het gevaar dat de gedetineerde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen en het gevaar dat de gedetineerde een ander ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J. Schagen MA en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 25 maart 2019.

   

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven