Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2857/GB, 28 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/2857/GB

Betreft:            [klager]            datum: 28 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J. Kiela, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 februari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming, ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498) (hierna de Minister) en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers bezwaar tegen de oproep zich op 14 februari 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 16 januari 2019 is klager opgeroepen zich op 14 februari 2019 te melden in de p.i. Lelystad voor het ondergaan van zes maanden gevangenisstraf. Op 23 januari 2019 heeft klagers raadsman hiertegen een bezwaarschrift ingediend, dat op 11 februari 2019 ongegrond is verklaard. In het kader van deze procedure is aan klager kort uitstel verleend tot 1 maart 2019.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft kort na het onherroepelijk worden van zijn veroordeling een gratieverzoek ingediend. Hiervoor moest hij eerst stukken verzamelen. Als het goed is, wordt vóór de melddatum beslist op het verzoek hieraan opschortende werking toe te kennen. De gratieprocedure neemt ongeveer zes maanden in beslag. Als klager zich nu dient te melden, heeft hij de straftijd nagenoeg uitgezeten als beslist wordt op het gratieverzoek. Het Openbaar Ministerie (OM) stelt slechts dat geen bezwaar bestaat dat klager en zijn echtgenote de straf achter elkaar ondergaan, maar heeft dit niet gemotiveerd. Detentie van klager of zijn echtgenote, ook van één van hen, kan zeer ernstige gevolgen hebben voor de kinderen. Het gezin zal door de detentie ook financieel ontwricht raken. Uit de verklaringen van onder andere de kinderen en deskundigen blijkt dat detentie een ramp zal zijn voor de kinderen en de ouders en alles zal afbreken wat in de jeugdbeschermingsperiode is opgebouwd. De vijf thuiswonende kinderen hebben recht op basisveiligheid en stabiliteit. Dit wordt ook onderschreven door de Kinderombudsman, die bij deze zaak betrokken is. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep daarom ook geen celstraf geëist. Verzocht wordt alsnog zes maanden uitstel te verlenen om de beslissing op het gratieverzoek af te kunnen wachten.

3.2.      Namens de Minister  is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Mocht blijken dat aan het gratieverzoek opschortende werking wordt verleend, dan zal dit voor de melddatum van 1 maart 2019 bekend zijn. In dat geval wordt de oproep in de wachtstand gezet. De bestreden beslissing kan in stand blijven, omdat de ouders hun detenties achter elkaar kunnen ondergaan.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht om uitstel om de beslissing op zijn gratieverzoek af te kunnen wachten.

4.2.      Een gratieverzoek heeft slechts opschortende werking indien het is ingediend vóór ontvangst van de meldoproep (artikel 558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 1, eerste lid en artikel 2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit aanvang tenuitvoerlegging straffen). Na de meldoproep kan de Minister van Justitie en Veiligheid alsnog opschortende werking aan het gratieverzoek verlenen, maar dat is niet aan het oordeel van de beroepscommissie onderhevig.

4.3.      De beroepscommissie ziet evenwel, gelet op de door klager aangevoerde omstandigheden, voldoende redenen om aan klager kort uitstel te verlenen. Er is immers na de oplegging van de gevangenisstraf snel overgegaan tot tenuitvoerlegging van die straf waarbij geen gehoor is gegeven aan het verzoek van klager om overleg te voeren in het belang van zijn minderjarige kinderen. Klager wilde overleg voeren over wie van de ouders, hij of zijn echtgenote, het eerst waar en wanneer voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zou worden opgeroepen. De beroepscommissie acht een korte uitstelperiode redelijk om voornoemd overleg wel te kunnen voeren en de nodige voorbereidingen te treffen. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen één week na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen één week na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 28 februari 2019 

 

                                                                                                                            

            secretaris         voorzitter

Naar boven