nummer: R-19/2825/GV
betreft: [klager] datum: 25 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F. Visser, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 februari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep - samengevat - als volgt toegelicht. Nu het verzoek is afgewezen op basis van een negatief advies van de vrijhedencommissie, had het in de reden gelegen klager de gelegenheid te bieden zich uit te laten over dat advies. Het ontbreken van deze mogelijkheid klemt te meer nu klager meent dat er onjuistheden aan de afwijzing van de verlofaanvraag ten grondslag liggen. Hij betwist op eigen verzoek in de afzondering te zijn geplaatst en hij betwist dat hij geen medicatie meer wilde gebruiken. Het gedrag tijdens het transport van december 2018 kan voorts niet aan hem worden tegengeworpen, nu de inrichting dit gedrag ziet als rechtstreeks gevolg van een ernstige psychose. Onder deze omstandigheden is het niet begrijpelijk dat de vrijhedencommissie en de Minister tot de conclusie komen dat er een onaanvaardbaar risico is op incidenten tijdens een transport. In dit verband wordt nog opgemerkt dat klager wel op transport gaat naar de rechtbank. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt - samengevat - toegelicht. Het verzoek tot incidenteel verlof is afgewezen op grond van de weigeringsgronden als omschreven in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Gelet op het gewelddadige incident tijdens het recente transport in december 2018 en klagers gemoedstoestand op dit moment, wordt het risico op incidenten tijdens het transport of tijdens het bezoek aan klagers vader in het ziekenhuis aanwezig geacht. Klagers raadsvrouw merkt terecht op dat klager op 8 februari 2019 wel naar de rechtbank is vervoerd, maar dat vervoer heeft emotioneel gezien een heel andere lading dan een familiebezoek in het ziekenhuis. Daarnaast is de rechtbank een gecontroleerde omgeving waarbinnen risico’s beter beheersbaar zijn dan in een openbaar ziekenhuis. Navraag bij de inrichting leert dat klager tot op heden nog immer weigert medicatie in te nemen en daarom in de isoleercel medicatie krijgt toegediend door middel van een depot. De agressie van klager komt voort uit een onderliggende psychose en alleen medicatie kan leiden tot enige verbetering. Gelet op de weigering tot het innemen van medicatie moet er vanuit worden gegaan dat er geen verbetering is in de agressie van klager. Gelet op voornoemde omstandigheden kon de Minister in redelijkheid oordelen dat het risico op incidenten tijdens een incidenteel verlof hoog is. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek, omdat klager tijdens zijn overplaatsing vanuit de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg naar het PPC Scheveningen geprobeerd heeft te spuwen, te bijten en te vechten met het personeel van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Daarnaast is hij op eigen verzoek in afzondering geplaatst omdat het niet goed met hem ging en heeft hij aangegeven geen medicatie meer in te willen nemen. De vrijhedencommissie acht het risico op incidenten hoog, mede gelet op de emoties die gepaard gaan met het bezoek. Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van een begeleid incidenteel verlof. De medisch adviseur acht een incidenteel verlof op medische gronden geïndiceerd, gelet op de gezondheid van klagers vader.
3. De beoordeling
Op 23 januari 2019 heeft klager verzocht om incidenteel verlof. Zijn vader is zodanig ziek dat hij in het ziekenhuis is opgenomen en men zich ernstige zorgen maakt over zijn gezondheid. De medisch adviseur heeft op 28 januari 2019 bevestigd dat sprake is van een zorgelijke situatie en acht een incidenteel verlof daarom geïndiceerd. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Artikel 23 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder van de gedetineerde. Het verzoek tot incidenteel verlof is kort gezegd afgewezen vanwege het risico op incidenten tijdens het transport of tijdens het bezoek aan klagers vader in het ziekenhuis. Uit het dossier volgt dat klager op 4 december 2018 vanuit de p.i. Middelburg is overgeplaatst naar het PPC Scheveningen, naar aanleiding van een incident waarbij hij een medegedetineerde bij zijn keel heeft gegrepen. Tijdens het transport heeft klager geprobeerd te spuwen, bijten en te vechten met het personeel van DV&O. Uit het formulier melding bijzonder voorval van 3 januari 2019 blijkt dat klager vanaf 4 december 2018 wordt behandeld voor een psychose, die zich uit in fors agressief gedrag. Op het moment dat klager stopte met zijn medicatie, werd hij opnieuw psychotisch en uitte hij zich agressief richting personeelsleden. Daarom is op 3 januari 2019 besloten tot een zogeheten b-dwangbehandeling. In de week van het indienen van het verlofverzoek is klager op eigen verzoek in een afzonderingscel geplaatst omdat het niet goed met hem ging en op 1 februari 2019 heeft hij aangegeven geen medicatie meer in te willen nemen. Hoewel de medische noodzaak tot het verlenen van incidenteel verlof voldoende vast is komen te staan en de beroepscommissie de wens van klager om een bezoek te brengen aan zijn vader in het ziekenhuis begrijpt, is de beroepscommissie van oordeel dat de hiervoor genoemde risico’s en omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening. Ondanks de positieve adviezen rechtvaardigen deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Gelet hierop kon de Minister in redelijkheid het verzoek om incidenteel verlof afwijzen. Daarom zal het beroep ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 25 maart 2019.
secretaris voorzitter