Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2806/GB, 15 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2806/GB

Betreft:            [klager]            datum: 15 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  [klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 30 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft het verzoek tot uitstel van klager gericht tegen de oproep zich op 6 februari 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught afgewezen.

2.         De feiten

Op 11 juni 2018 is klager voor het eerst opgeroepen zich op 13 juli 2018 te melden bij de p.i. Vught voor het ondergaan van 150 dagen gevangenisstraf. Op 18 juni 2018 is namens klager hiertegen een verzoek tot uitstel ingediend. Op 29 juni 2018 is het verzoek toegewezen en op 29 juni 2018 is aan klager een nieuwe oproep toegezonden om zich op 14 januari 2019 te melden bij de p.i. Vught. Klager heeft per brief van 24 december 2018 wederom een verzoek tot uitstel gedaan. Op 3 januari 2019 is aan klager bericht dat, gelet op zijn brief van 24 december 2018, het verzoek van klager wordt voorgelegd aan de medisch adviseur en dat klager zich, in afwachting van het advies, op 14 januari 2019 niet hoeft te melden in de p.i. Vught. Op 8 januari 2019 is klager opgeroepen zich op 6 februari 2019 te melden in de p.i. Vught voor het ondergaan van 150 dagen gevangenisstraf. Op 18 januari 2019 heeft klager wederom een verzoek tot uitstel gedaan, dat de Minister op 30 januari 2019 heeft afgewezen. Op 6 februari 2019 heeft klager zich gemeld bij de p.i. Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Door klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is zelfstandige en gaat financieel kapot indien hij zich nu moet melden. Zijn huis zou per opbod verkocht gaan worden en hierbij zou hij met een restschuld van € 100.000,= achterblijven. Klager is momenteel in behandeling bij een psycholoog. Klager zou dit seizoen met het uitvoeren van zijn opdrachten een geldbedrag kunnen opbouwen om de financiële klap op te vangen. Klager heeft dit hiervoor nog niet kunnen opvangen vanwege het herstel van een hartinfarct. Klager wenst uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf. Daarnaast verzoekt klager of het mogelijk is om overdag te werken in de avond zijn detentie te ondergaan.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Zoals blijkt uit de aanwijzing van het Openbaar Ministerie over het uitstelbeleid kan een verzoek om uitstel om verschillende redenen worden toegekend. Voorop staat echter de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend. Aan klager is reeds uitstel verleend voor een periode van zeven maanden. Klager heeft voldoende de tijd gehad om zich voor te bereiden op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Ten aanzien van de financiële problemen van klager wordt opgemerkt dat deze niet vallen onder het geldende beleid tot het verlenen van uitstel betreffende de tenuitvoerlegging van lopende vonnissen. Financiële problemen, schulden en de consequenties daaruit voortvloeiend zijn ondergeschikt aan de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Wat betreft de psychische problematiek van klager wordt opgemerkt dat de benodigde zorg vanuit detentie kan worden geleverd. Het is niet mogelijk om de gevangenisstraf in de avond te ondergaan.

4.         De beoordeling

           Klager is sinds 28 oktober 2016 bekend met de noodzaak van tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde vrijheidsstraf en heeft voldoende gelegenheid gehad om te anticiperen op de aankomende detentie. Vooropgesteld dient te worden dat financiële gevolgen ten gevolge van het ondergaan van detentie op zichzelf onvoldoende zijn om uitstel te verlenen. Klager is op 11 juni 2018 voor het eerst opgeroepen zich te melden. Aan klager is op 29 juni 2018 uitstel verleend en vervolgens is, in afwachting van het advies van de medisch adviseur van de IMA, nogmaals uitstel verleend. De medisch adviseur van de IMA heeft op 8 januari 2019 bericht dat hij klager op medische gronden detentiegeschikt geacht. Gelet hierop kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en  J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 15 februari 2019.       

                                                                              

 

            secretaris                                                  voorzitter

 

 

 

Naar boven