Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2729/GB, 26 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2729/GB

Betreft:            [klager]            datum: 26 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.A. Scholtmeijer, namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 21 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, (de beroepscommissie begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498).  en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Klager is, bijgestaan door mr. R. Tamourt, op 8 maart 2019 door een lid van de Raad gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 6 september 2017 gedetineerd. Sinds 27 augustus 2018 verbleef hij in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem. Op 26 oktober 2018 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Leeuwarden.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager heeft met het vinden van een betaalde baan aangetoond dat hij wel degelijk gemotiveerd is tot werken. Klager is het niet eens met het beeld dat van hem wordt geschetst. Het verloop tijdens de vorige baantjes ging ook goed. Hij is van de ‘prei-afdeling’ naar het ‘pannenkoekenschip’ gefaseerd. Voordat hij daar aan de slag kon, moest hij enkele dagen overbruggen bij het Gevangenismuseum. Klager betwist dat hij daar een vrijwilliger voor schut heeft gezet. Klager is ook niet gehoord over dit voorval. Tijdens het horen op 8 maart 2019 heeft klager gezegd dat hij tegen de werkmeester zei dat hij klaar was met het opruimen van bladeren. De werkmeester zei “daar liggen nog meer bladeren”. Klager antwoordde daarop: “dat zie ik, maar het regent de hele tijd.” De werkmeester antwoordde: “daar hebben wij ook last van”. Klager zei toen “dat is te merken”. Dat was alles wat gezegd is. Klager heeft zich steeds goed gedragen. De informatie in het verslag is onjuist en als klager weggestuurd zou zijn bij de ‘prei-afdeling’ en het ‘pannenkoekenschip’, hadden daarvan ook rapporten moeten zijn. Klager verzoekt om vernietiging van de bestreden beslissing en een financiële tegemoetkoming van € 20,00 per dag dat hij ten onrechte in de gevangenis van de p.i. Leeuwarden heeft verbleven.

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Ten aanzien van de inhoud van het verweer verwijst de Minister naar de bestreden beslissing. In het selectieadvies van 24 oktober 2018 staat dat klager op 23 oktober 2018 in het Gevangenismuseum een vrijwilliger onheus heeft bejegend in de kantine, waarbij de vrijwilliger zich door klager voor schut gezet voelde. Hiervoor heeft de directeur aan klager een sanctie opgelegd. Klager is, hieraan voorafgaand, twee maal eerder weggestuurd door een werkgever op grond van zijn gedrag. Hij heeft diverse kansen gekregen en over zijn gedrag zijn vele gesprekken met hem gevoerd. Dat klager zelf een betaalde baan zou hebben gevonden, doet niet af aan het feit dat hij, op het moment dat hij aan het werk is, onvoldoende functioneert. Hiermee laat klager zien niet gemotiveerd te zijn om te werken aan zijn re-integratie. Dit gedrag vormt een contra-indicatie voor het verblijf in een z.b.b.i., nu werken een vast onderdeel van het dagprogramma vormt. De Minister verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

4.         De beoordeling

Klager verbleef in de z.b.b.i. van de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem en is teruggeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Leeuwarden. Klager is teruggeplaatst,  nadat hij door drie werkgevers was weggestuurd, omdat zij ontevreden waren over klagers gedrag tijdens het werk. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager diverse kansen heeft gehad met betrekking tot werk en dat over zijn gedrag vele gesprekken met hem zijn gevoerd. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk dat klager door zijn gedrag tijdens het werken heeft laten zien onvoldoende geschikt te zijn voor een verblijf in een z.b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 26 maart 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven