Nummer: R-19/2685/GB
Betreft: [klager] datum: 2 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 februari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft het verzoek van klager tot overplaatsing van de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht naar de gevangenis van de p.i. Alphen afgewezen.
2. De feiten
2.1. Klager is sinds 5 december 2017 gedetineerd. Hij verblijft sinds 15 oktober 2018 in de p.i. Dordrecht.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft geen namen van vijanden genoemd, uit angst voor represailles. Hij kan geen namen geven, tenzij wordt beloofd dat daaraan geen gevolgen voor zijn vijanden in de p.i. Dordrecht worden verbonden. Deze zekerheid wordt hem echter niet gegeven. Klager vreest nu nauwelijks te kunnen deelnemen aan het dagprogramma. Het verzoek is enkel ingediend vanwege veiligheidsredenen en niet vanwege zijn bezoek.
3.2. De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager weigert namen te noemen. Daarom kan onvoldoende worden vastgesteld uit welke hoek de bedreigingen komen. Op 14 februari 2019 heeft de inrichting desgevraagd toegelicht dat klager tot op heden geen namen heeft genoemd. In de p.i. Dordrecht is niets bekend over bedreigingen en de veiligheid van klager is dan ook niet in gevaar.
4. De beoordeling
4.1. Klager heeft, zo blijkt uit het selectieadvies van de directeur van 20 december 2018, verzocht om overplaatsing naar de p.i. Alphen, omdat hij vreest voor zijn veiligheid in de p.i. Dordrecht. Bij gebrek aan enige concrete onderbouwing door klager zelf of door de directeur van de inrichting of het GRIP is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat klager vanwege veiligheidsredenen overgeplaatst dient te worden. Hiertoe neemt de beroepscommissie in overweging dat de Minister op 14 februari 2019 navraag heeft gedaan bij de inrichting naar de gestelde bedreigingen. De afdeling waar klager verblijft, heeft desgevraagd toegelicht dat geen sprake is van enige dreiging van wie dan ook.
4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan gelet op het voorgaande, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 2 april 2019.
secretaris voorzitter