Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2643/GB, 2 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/2643/GB

Betreft:            [klager]            datum: 2 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen over te plaatsen van de gevangenis van de locatie Roermond naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

2.1.      Klager verbleef sinds 19 september 2018 in de gevangenis van de locatie Roermond. Op 14 januari 2019 is hij geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Vught. Klager is op 21 januari 2019 in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager ontkent een medewerker van de locatie Roermond te hebben bedreigd. Naar aanleiding van die beschuldiging heeft hij een disciplinaire straf opgelegd gekregen, waartegen beklag is ingediend. Deze procedure loopt nog steeds. Klager heeft op geen enkele wijze de orde, rust en veiligheid in de inrichting verstoord en is het daarom niet eens met de reden tot overplaatsing. Hij heeft enkel aan de betreffende medewerker gevraagd of hij medicijnen kon krijgen. Hij heeft enkel gevraagd waarom hij nog steeds geen medicijnen kreeg en heeft de medewerker op geen enkele manier bedreigd of beledigd. Zijn verhaal kan worden bevestigd door de camerabeelden van het gesprek. Deze zijn echter niet meer beschikbaar. Klager is ten onrechte overgeplaatst naar de p.i. Vught, te meer nu geen rekening is gehouden met de voorkeur van klager voor plaatsing in de regio Rotterdam. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, de beslissing van de Minister te vernietigen, opnieuw recht te doen en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het op ambtseed opgemaakte rapport blijkt dat klager een medewerker van de medische dienst ernstig en antisemitisch heeft beledigd. Uit het selectieadvies volgt verder dat de inrichtingsarts te kennen heeft gegeven dat klager gebaat zou zijn bij structuur en dat een plaatsing op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden daarom passend zou zijn. Klager is echter overgeplaatst naar een reguliere gevangenisafdeling. Bij een overplaatsing in het kader van de orde, rust en veiligheid in de inrichting wordt enkel gekeken naar beschikbare capaciteit en niet naar de voorkeur van betrokkene. De bestreden beslissing is gelet op het voorgaande op juiste gronden genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is inmiddels in vrijheid gesteld. In beginsel zou hij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan het beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Uit het selectieadvies van de directeur van 29 oktober 2018 volgt dat klager sinds 19 september 2018 in de locatie Roermond verbleef en vanaf de eerste dag veel druk uit uitoefende op de medische dienst om bepaalde medicatie te krijgen. Op 25 oktober 2018 heeft klager een medewerker van de medische dienst beledigd en bedreigd. De inrichting heeft aangifte gedaan tegen klager van belediging en bedreiging van een personeelslid. De inrichtingsarts heeft te kennen gegeven dat klager gebaat zou zijn bij structuur en dat een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden passend zou zijn. De directeur van de locatie Roermond verzoekt daarom klager over te plaatsen naar een andere inrichting met een afdeling waar meer structuur geboden kan worden.

4.3.      Voor zover de Minister heeft aangevoerd dat klager, onder andere gelet op de inhoud van het op ambtseed opgemaakt rapport, kon worden overgeplaatst, overweegt de beroepscommissie als volgt. In het wetboek van Strafvordering is een expliciete regeling opgenomen voor het op ambtseed opmaken van verslagen door opsporingsambtenaren. Een dergelijke regeling is er niet in de Pbw. De beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat verklaringen en verslagen opgemaakt door piw-ers niet op ambtseed zijn opgemaakt.

4.4.      Op basis van de feiten en omstandigheden in het selectieadvies bestond voldoende aanleiding tot overplaatsing van klager. de beroepscommissie heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud van het selectieadvies. Ook bij overplaatsingen in het kader van orde, rust en veiligheid geldt het uitgangspunt van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie plaatsing van overplaatsing van gedetineerden en dient een belangenafweging plaats te vinden, waarbij tevens het belang van klager dient te worden meegenomen. Capaciteitsoverwegingen kunnen daarbij, mits deugdelijk onderbouwd, een rol spelen. Hoewel uit de bestreden beslissing niet blijkt dat een dergelijke afweging is gemaakt, kan de beslissing klager in de gevangenis van de p.i. Vught over te plaatsen niet als onredelijk worden aangemerkt, nu klager zijn belang bij plaatsing in de regio Rotterdam onvoldoende heeft onderbouwd en ook geen vestigingsadres van klager na detentie bekend was. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 2 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven